afzetten, bedriegen, een loer draaien, op een listige manier benadelen; ook wel ‘beroven’. Oorspr. Bargoens, maar tegenw. algemeen slang. De beeldspraak die hier gebruikt wordt, is in feite dezelfde figuurlijke bet. als in oplichten: ‘in de hoogte tillen, optillen’ en vandaar ‘ontvoeren; afhandig maken’. Zie ook in de teil getild worden; in het schip gaan!getild worden/zitten. Er bestaat ook een zelfstandig naamwoord tiller ‘bedrieger, afzetter’.
Moet ik me dan nou nog herinneren of ik je getild heb voor ’n pilsje op ’n zaterdag? (Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer, 1967)
Die jongen moet getild! (Heere Heeresma: Geschoren schaamte, 1968)
Maar ga er niet mee naar de hoeren. Want een vrouw is niet te koop. En als je het toch probeert, verdien je niet beter dan genadeloos te worden getild. (Arie Visser: Het vangen van de draak, 1983)
Overal ter wereld ga ik op de vuist als ik door een taxichauffeur of een ober wordt getild... (Jan Cremer e.a.: De liefdes van Jan Cremer, 1988)
De Haagse politie sloot onlangs een onderzoek af naar een netwerk dat de fiscus en het SFB voor tenminste 5,8 miljoen gulden heeft getild. (De Volkskrant, 29/09/90)
We rijden te hard. We betalen ons tramkaartje niet. We tillen de belasting. (Elsevier, 06/07/91)