Gepubliceerd op 20-07-2020

Tuin

betekenis & definitie

bet. oorspr. heining, afsluiting, later het afgeslotene zelf: moestuin, bloemtuin; vgl. de Hollandsche tuin — omtuining, waarin de Ned. Maagd zit, en tuinkoning (de Hgd. naam voor winterkoninkje), daar hij in de haag nestelt. Het woord is verwant met het Keltische dunum — stad, Eng. town = stad, daar de oudste steden met een heg waren afgesloten; ,,mit hegge betyned", heet het van een stad in een Angelsaks. kroniek van 547. Zie ook Gaard.