Gepubliceerd op 20-07-2020

Tuk

betekenis & definitie

(begeerig) bet. oorspr. trek, stoot (zie Toets): de visch trekt aan het aas, en de dobber tokt, tukt. ,,De visch is tuk", d. i. tukkende (feitelijk trekkende), waaruit het begrip begeerig naar ontstond: tuk op buit. Een bijvorm van tokken is tikken = zachtjes slaan. Zie ook Tokkelen.