Gepubliceerd op 20-07-2020

Slecht

betekenis & definitie

de oorspr. bet. is glad, vlak, effen (vgl. slechten = effen maken). Uit de bet. van effen, niet boven iets anders uitstekend, ontstond die van laag, niet-hoog nederig, eenvoudig, bijv. in Ps. 19: ,,’t Is Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is, en slechten (= eenvoudigen, de niet-hoogmoedigen) wijsheid leert.” Vgl. ook nog: slecht en recht = eenvoudig en oprecht. Uit dit begrip effen, eenvoudig, nederig, laag, ontstond die van: boos, verkeerd, gemeen; misschien ook onder den invloed van effen = glad, geslepen, sluw.— Slechts is de bijwoordelijke vorm met .y, in de bet. van eenvoudig (n.l. éénvoudig) = enkel, alleen: Hij heeft mij slechts dat meegedeeld (= enkel dat, meer niet).

De afl. van slecht is niet duidelijk, men denkt aan den Germ. wt. slik (Idg. slig) = glad zijn; vgl. slijk en den Hgd. vorm schlicht = eenvoudig. Immers uit „glad” kon zich ook de bet. van „effen” ontwikkelen: een gladde weg, een effen weg.