Gepubliceerd op 20-07-2020

Ruiter

betekenis & definitie

van ’t Lat. ruptarii (van rupta, zie Rot). Aldus heetten in de11e eeuw landlieden, die beurtelings landloopers en huursoldaten waren. Zij dienden meestal te paard: ,,een ruyter te peerde” is dus oorspr. geen pleonasme. Later ging de naam ruiter over op een man te paard, ook al was hij geen soldaat. Het w.w. ruiten (rooven) herinnert nog aan het oude stroopersbedrijf; vgl. ’t Mnl.: ,,Hansken (de krijgsman) wil gaan ruyten, roven en brantstichten”; en bij Vondel nog: ,,In ’t brandend Trojen elck om ’t zeerste rooft en ruit.”