Gepubliceerd op 20-07-2020

Meewarig

betekenis & definitie

Het tweede lid warig is een afl. van een Germ. woord wers, dat „vriendelijk, zacht” beteekende, vgl. ’t Ohd. alawar = zeer vriendelijk, en ’t Got. unwerjan = onvriendelijk zijn, boos zijn. ’t Eerste lid zal wel mede, met bet., dus is ’t woord: met of jegens iemand vriendelijk zijn. Meerwarig bet. dan ook oorspr. in onze taal werkelijk vriendelijk; bijv. bij Hooft: „De verhouding tusschen waard en gast is meewarig” ; „Philips II was noch meewarig, noch spraakzaam.” En Oudaan heeft: „Aan mijn minlijke en meewarige Echtgenoote.” Hieruit ontstond de bet. van: goedertieren, barmhartig, van de goden of van God gezegd, bijv. bij Vondel: „De Godheid is meewaardig, verhoort het klachtig hart”, en hieruit ontwikkelde zich de tegenwoordige bet. van: deelnemend, medelijdend.