Gepubliceerd op 20-07-2020

Bezoedelen

betekenis & definitie

van zoedelen en dit een frequ. (in ongunstige bet.) van zieden (z. d. w.), dus: slecht koken, laten overkoken, morsen, vuil maken; vgh de Statenbijbel: zijne voeten besoetelen; en bij Huygens: „spiegels, die de damp van eigen waen besoetelt.” Zie ook Zoetelaar.