Wat is de betekenis van Bezoedelen?

2024-04-25
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

bezoedelen

betekenis bevlekken uitspraak [buh-zoe-duh-luhn] citaat "Het is het zoveelste incident dat de loopbaan van Clarkson bij de Britse omroep lijkt te bezoedelen." Bron: 'Jeremy Clarkson wordt woensdag ontslagen door BBC' (Nu.nl, 24 maart 2015) woordfeit Bezoedelen wordt nog maar zelden in de oorspronkelijke, letterlijke betekenis...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bezoedelen

bezoedelen - Werkwoord 1. (ov) te schande maken De goede naam werd door dit geval bezoedeld. 2. (ov) vuil maken Het riviertje was met olie bezoedeld. Woordherkomst afkomstig uit het Duits besudeln (met het voorvoegsel be-) Synonie...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bezoedelen

bezoedelen - regelmatig werkwoord uitspraak: be-zoe-de-len 1. iets doen of zeggen waardoor iemands goede naam beschadigd wordt ♢ je bezoedelt de familie met je rare praatjes! Regelmatig werkwoord: be-zoe-de-len ik be...

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

bezoedelen

(Water, lucht, bodem) verontreinigen, vervuilen. Nadat de mens al een heel stuk natuur heeft vernietigd, water, lucht en bodem heeft bezoedeld, wil hij zich thans vergrijpen aan het menselijk leven zelf, Davidsfonds 1977, 4, 7. Afl.: bezoedeling, verontreiniging, vervuiling (De bezoedeling van Dijle en kanaal, Gazet v. Antw. 1...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bezoedelen

v., bismodz(g)je, bislingerje, bismoargje, bismoarkje, smette; (met tabakssap), bikwitse.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bezoedelen

(bezoedelde, heeft bezoedeld), (in hogere stijl) bevlekken, besmetten : een bezoedeld kleed; (tig.) een bezoedelde naam, waaraan schande kleeft; een bezoedeld geweten, waarop een misdaad drukt; — zijn handen met onschuldig bloed bezoedelen, iem. onschuldig doden ; — zich bezoedelen, zich besmetten; (fi...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bezoedelen

bezoedelde, h. bezoedeld (vuil maken): zijn handen met bloed bezoedelen, fig. een moord doen; fig. een bezoedelde naam, geschandvlekt.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bezoedelen

(bə'zoedələn) (bezoedelde, heeft bezoedeld) Verh. 1. bevuilen : een bezoedeld kleed. 2. onteren : een bezoedelde naam. 3. verontreinigen : een bezoedeld geweten.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Bezoedelen

d. i. bevlekken, verontreinigen, te schande maken. Oorspr. was zoedelen een frequentatief met verkleinende kracht van zoeden, d. i. zieden of koken; dus zoedelen was: slecht koken, laten overkoken, morsen. Het komt als soetelen voor in: zijn voeten besoetelen (Statenbijbel) ; de zoetelaar in ’t oude leger was oorspr. dus de kok.