Gepubliceerd op 08-01-2020

Polýgonum persicária: Perzikkruid

betekenis & definitie

Het persicaria kreeg deze plant als wetenschappelijke soortnaam, omdat het blad veel op dat van de Perzik (Prúnus pérsica) geleek. Reeds in 1485 komt de naam Pfersichkraut voor en wel in de Hortus sanitatis.

Daar het lancetvormige blad ook veel weg heeft van een wügeblad, gaf men ook namen als Wilde wilg (op meerdere plaatsen), Wügeblad in het graafschap Zutphen en Waterland; elders sprak men van Wilgen zonder meer, of van Wil wie (Wilde wilg) in Zuid-Limburg. In Groningen komt Wilde Wene voor, hetgeen hetzelfde beduidt want wene : wilg; op Zuid-Beveland spreekt men van Wilde Wis.

Dit wis betekent eveneens wilg. In het nabije Vlaanderen spreekt men van Wis of Wisse, wanneer men de Katwilg (Sálix viminális) bedoelt, ook Bindwis of Bindwilg, genaamd.

Slaan we Van Dale op dan lezen we onder wis: ‘Teen of twijg.’ De Katwilg wordt in de grienden aangeplant om de twijgen als tenen te gebruiken bij het maken van manden of korven, maar ook om te binden. Bij de naam Wilde widau in Zeeuws-Vlaanderen doet zich de Vlaamse invloed gelden, want Wiedauw of Wiedouw is daar de naam voor de reeds genoemde Katwilg.

Daar de stengeldelen vooral bij de knopen roodachtig aangelopen zijn, luidt de volksnaam ook wel Rowilg.Op de knokige rode stengeldelen duiden namen als Robeen, Roodbeen, Roodpoot, Roodschonk en Roodskinkel. De hoefijzervormige donkerbruinachtige vlekken op de bladeren zijn ontstaan doordat bloeddruppels tijdens de kruisiging van Christus op de bladeren van het onder het kruis groeiende Perzikkruid vielen. Vandaar ook de volksnamen Christuskind in Zeeuws-Vlaanderen, en Jezusgras in het Sallandse en op Texel; verder nog Bloedblad en Kruisblad, die eveneens hierop betrekking hebben. De naam Reek of Reekplant, opgegeven voor het graafschap Zutphen, is waarschijnlijk een niet te etymologiseren gevoelswoord. De volksnaam Rits komt voor in oostelijk Brabant, Zuid-Holland en Gelderland (in Zeeuws-Vlaanderen Ritse geheten) en is waarschijnlijk een verbastering van het Vlaamse Roodsel. Bij E.

Paque vinden we voor Perzikkruid de volgende namen: Reds, Rendsel, Rids, Ridsel, Rodse, Roods, Roodsel en Ruds. Deze namen duiden alle, volgens ons, op de roodaangelopen stengeldelen. Van deze veronderstelling uitgaande is de naam Ruits, in Zuid-Limburg in omloop, te verklaren en ook als een verbastering op te vatten.

De namen Platsaed op Ameland, Platsied in Friesland, alsmede Platte Krodde duiden op de min of meer platte zaden. Die zijn namelijk aan een zijde plat en aan de andere iets bol. De graankopers schijnen deze namen in omloop te hebben gebracht, want zij vonden vroeger veel zaden van dit akkeronkruid tussen het graan. Het kan ook een spontane volksnaam geweest zijn, die door de graankopers overgenomen werd. Namen die eveneens op de vorm van de zaden wijzen zijn: Wilde krodde, Krodde en de reeds genoemde Platte krodde, want de eveneens op het bouwland voorkomende Witte krodde (Thláspi arvénse) heeft ook platte zaden; zelfs zeer opvallende. Hierbij dient nog aangetekend te worden dat beide soorten niet aan elkaar verwant zijn.

Een andere naam die ook attendeert op de vorm van de zaadjes, is die van Grutjes op Schouwen. Deze naam is volgens ons ontstaan omdat de zaden overeenkomst vertonen met die van de nauw verwante Boekweit (Fagopýrum esculéntum), die grutten genoemd worden, en ook wel boekweitegort. Deze soorten zijn wel zeer nauw verwant, gezien het feit dat de boekweit vroeger in hetzelfde geslacht als het Perzikkruid ondergebracht was en toen heette Polýgonum fagopýrum.

De naam Rutte voor Schouwen en Tholen is waarschijnlijk afkomstig van rut in de betekenis van onkruid. We vinden namelijk ergens: ‘Onzen hof zit vol rut.’ Ditzelfde rut betekent ook Jan Rap en zijn maat en schorriemorrie.

In het Zuidhollandse noemt men de plant Vlokruid; deze benaming is hoogstwaarschijnlijk afkomstig van Dodonaeus, want we vinden bij hem: ‘Dit cruyt hier te lande nae den Hooch Duytschen somtijds Vloycruyt gheheeten geweest/ maer meest Persickcruyt.’ In het Kleines Destilierbuch van Hieronymus Brunschuygk (1500) vinden we voor het eerst de naam Flohkrut. Men wil de naam verklaren vanwege de bruinachtige vlekken op de bladeren, die door het volk als overblijfselen van vlooiepikken aangezien werden. Of het kruid ter verdrijving van deze diertjes aangewend werd is ons niet gebleken.

Voor de naam Smeerschinkel in het Zuidhollandse, zouden we wat het tweede deel van dit woord betreft de volgende verklaring willen geven: het woord Schinkel of Schenkel heeft hier de betekenis van been of bot en wel het onderbeen bij mensen en dieren. De knokige stengel met ‘knieën’ heeft dus hier een rol gespeeld. Voor geneeskundige doeleinden werd het Perzikkruid onder meer gebruikt bij buikloop en als samentrekkend middel, maar ook als wondkruid. Men liet namelijk het sap op de wond druppelen. Ook legde men wel het gekneusde blad op de wonden.