Gepubliceerd op 08-01-2020

Onónis | Ortónis spinósa: Kattedoorn

betekenis & definitie

Ononis is afkomstig van het Griekse woord onos: ezel, omdat hoewel er soorten zijn die gedoomd zijn deze dieren gaarne de planten aten of er zich aan wreven als zij last van jeuk hadden. De plant door Theophrastus en Dioscorides onder ononis beschreven zal wel de soort O. antiquórum geweest zijn.

De van doorns (spina) voorziene soort heet in ons land Kattedoorn en de van weinig of geen doorns voorziene Kruipend stalkruid (O. répens). Dit kruipend (repens) duidt erop dat zij geen opgerichte stengels bezit, in tegenstelling tot de eerstgenoemde die wel stengels heeft die min of meer opgericht zijn. Beide soorten zijn voor een niet-kenner moeilijk van elkaar te onderscheiden. Afgezien van de bedoorning is de groeiplaats in de regel meer bepalend: Repens in de duinen en op zandige gronden, en spinosa meer langs de grote rivieren en uiterwaarden. Op andere botanische kenmerken kunnen we uiteraard niet ingaan. Dat de bevolking geen onderscheid tussen de twee soorten maakte, kunnen we opmaken uit dezelfde volksnamen die deze twee soorten bezitten; een enkele uitzondering daargelaten.

De naam Kattedoorn zal wel gegeven zijn vanwege de scherpe doorns die men vergeleek met de nagels van een kat. Deze naam komt veel voor en is niet aan een bepaalde streek gebonden. De naam moet na 1608 zijn ontstaan, want Dodonaeus noemt deze naam niet in zijn Kruidboek; wel andere namen. Er zijn nog enkele namen die duidelijk op het doornige duiden, zoals Stekeldoorn, Disteldoorn, en Kraaidoorn. Uit de namen Schaapsdoorn en Schapendoorn uit het Zeeuwse gebied moet men opmaken dat deze dieren de plant niet versmaad hebben. De naam Meidoorn zal eveneens geen moeilijkheden oproepen, gezien de zandige groeiplaats.

Dit is wel het geval met Hondsmelk. Kan het in verband staan met het bijgeloof dat, wanneer de koeien ervan aten de melk een andere kleur kreeg en alleen nog goed was om door honden gedronken te worden? De honden stonden toen niet in een al te beste reuk. Men vertelde ook dat de boter en de kaas gemaakt van deze melk eveneens een niet gewenste kleur kregen.

Over de naam Ezelskruid, zonder enige nadere plaatsaanduiding, vinden we bij Dodonaeus het volgende: ‘Eenige heeten Eselcruyt, nae den Grieckschen naem ononis, omdat de Esels heur daer geerne aan wrijven als sij teucksel hebben.’ Voor West-Friesland vinden we vermeld Gedoomd Stalkruid. Deze naam behoeft voor het eerste deel geen nadere toelichting; anders is het gesteld met Stalkruid. Men zou menen dat het sloeg op het gebruik, om het in de stal op te hangen, om het vee tegen kwade invloeden te beschermen. Dit is niet het geval. De naam Stalcruyt komen we reeds in 1643 bij L. Fuchs tegen.

Het staat namelijk in verband met stallen, een Oudnederlands en Oudduits woord voor urineren, omdat het vee na het eten van de plant, gaat wateren. Het water waarin het kruid gekookt was gaf men aan de paarden om het urineren te bevorderen. Een oude volksnaam luidt Orijnkruid. Dit orijn wil niets anders zeggen dan het later daaruit ontstane urine. Dit middeltje is reeds zeer oud, want Dioscorides gaf het reeds aan die mensen, die last hadden met het urineren. Hij zal daarbij bijna zeker gesteund hebben op Theophrastus die 500 jaar voor hem het kruid reeds aanbeval voor hetzelfde doel. Het zal wel niet onze Kattedoorn geweest zijn maar de O. antiquorum, die veel van onze soort weg heeft.

In de Achterhoek spreekt men van Heethekels. Deze naam valt in twee delen uiteen en wel in heet of heed, dat heideveld beduidt en op de groeiplaats wijst (vergelijk Heidoorn), en hekel. Dit laatste woord is verwant aan de stekel of vlaskam die gebruikt wordt bij het bewerken van vlas. Fuchs kent de plant zowel onder de naam Hekelcruyt als onder Houwheckel (in het Duits Heuhechel), omdat het hooi aan de doornen (hekels) blijft hangen. Het ‘heet’ vinden we ook terug in Hetegaal, zoals zij op Schouwen genoemd wordt. De oorsprong van het woord is onbekend.

Maar met gale duidde men eertijds een schram aan of een vurige plek op de huid; ook wel eens schurft. Dat de doornen schrammen teweeg konden brengen laat zich begrijpen. Maar met de vurige plekken en schurft is het anders gesteld. Zag men de plant als de verwekker hiervan aan? De thans volgende twee volksnamen duiden op een ander ongemak dat zij veroorzaakte. Indertijd kwam de plant ook veelvuldig voor op zandige akkers, en door de lange wortels had de boer bij het ploegen en eggen hiervan veel last. De ploeg had moeite er doorheen te komen, en daarom noemde men haar Prangwortel, ook wel alleen Prang, van het oude prangen (klemmen of knellen).

De ossen en ook paarden werden bij deze werkzaamheden sterk gehinderd, zodat hun taak werd verzwaard. Men sprak dan ook van Osse(n)breker. Dodonaeus zegt er het volgende van: ‘De Prangwortel is een zeer lang levend gewas: ’twelck niet lichtelyck uitgheroyt en can worden/ ende van niet haest en vergaet: en wordt daerom van de lantluyden seer ghehaet/ ende noode gesien.’ In Frankrijk sprak men overeenkomstig van Arrête-boeuf, dus die de os tegenhoudt of ophoudt, terwijl men in Engeland spreekt van Stayplough, dus die de ploeg tot staan brengt. Ook spreekt men er van Harrowrest: die de eg tot rust doemt. In Duitsland heet zij behalve Ochsenbrech ook Pflugsperr. Deze namen spruiten voort uit middeleeuwse Latijnse benamingen die luidden: remora arati: die de ploeg tegenhoudt en resta bovis: die de os weerstand biedt. Men heeft dus reeds vroeg de narigheid onderkend, wanneer op een akker te veel van deze planten groeiden.

De naam Oorthaak, in het graafschap Zutphen, stoelt op het zeer oude woord oort of ort, een benaming voor spits, punt of het scherp van een wapen. Hier dus een haak met scherpe, spitse punt. Is de naam Woerthaak, zonder enige nadere plaatsaanduiding bij Heukels, een dialectische vorm van Oorthaak of een verbastering?

De naam Zandwikke, in Kennemerland aan het Kruipend stalkruid gegeven, duidt op het zandige duinterrein waar deze soort veel voorkomt, en op de vorm van de bloemen die veel op die van de Wikke lijkt. Namen die wel heel sterk de klemtoon leggen op het stekelige karakter van de Kattedoorn zijn Disteldoorn en Stekeldoorn. Heukels geeft voor de Maasstreek de naam op van Venze. Deze naam kan volgens ons in verband staan met het woord vens, waarmede een plant met stekelige bladeren werd aangeduid. Welke plant dit was hebben we nog niet kunnen opsporen, maar zéker is dat de Kattedoorn stekels of doornen bezit. Het kruid werd ondanks de last die het op het bouwland veroorzaakte, bij vele kwalen en ziekten aangewend.

We zullen hierop niet nader ingaan en alleen vermelden dat de wortel van Prangwortel (Radix Ononides) voorkomt in de Codex Medicamentorum Neerlandicus en het gebruik is dus niet in het vergeet boek geraakt. Naar het volksgeloof mag de duivel niet in een zacht bed slapen en is hij gedwongen zijn bed te vullen met stekelige planten. Vandaar dat in Vlaanderen de naam Duivelsbedstro aan de plant gegeven werd.