Gepubliceerd op 09-12-2019

Datúra | Datúra stramónium: Doornappel

betekenis & definitie

De naam Datura is afkomstig van de Arabische benaming datora of tatorah en hangt samen met het Turkse tat, dat steken beduidt. Een en ander vanwege de stekelige vruchten. Een oude benaming was Tatula turcarum; doornappel uit Turkije.

K. Bauhin (1560-1624) spreekt van Datura Turcarum.De naam Doornappel duidt op de vorm en hoedanigheid van de met grote, grove stekels voorziene vrucht. De verklaring van de wetenschappelijke soortnaam is minder duidelijk. Zou het genoemd zijn naar de rivier Strymon, waarvan de oeverbewoners bekend stonden als gifmengers? De plant bezit namelijk giftige bestanddelen. Anderzijds wil men de naam af leiden van het Middellatijnse struma: kropgezwel, hetgeen slaat op de bolvormige vrucht.

Volgens anderen zou het woord ontstaan zijn uit de samentrekking van strychnos: nachtschade, en manikos: waanzin; een naam bij Dioscorides waarvan men meent, dat het de Wolfkers (Atropa belladónna) moet zijn geweest. Beide zijn aan elkaar verwant en behoren tot de familie der Nachtschadeachtigen.

Vanwege de giftige en bedwelmende werking zijn namen als Dolappel, Dolkruyt en Duzelappel (Duizelappel) goed te begrijpen, vooral in verband met de verklaring van stramonium als afkomstig van strychnos en manikos. H. C. van Hall, midden vorige eeuw, ziet de naamsafleiding van Duzelappel als volgt: Deze giftige plant verspreidt een onaangename geur waardoor men duizelig kan worden. Men moet zich zelfs wachten in de nabijheid van de plant te slapen, want dit kon ook schadelijke gevolgen hebben. Een Franse volksnaam wijst duidelijk in die richting, want deze luidt Endormie, hetgeen slaperig, loom of suffig wil zeggen. Ook de naam Endormeuse (slaapverwekker) komt voor. Behalve voor de mens is het ook een schadelijke plant voor het vee.

De naam Steekappel in Zwolle en Limburg wijst in de richting van de Duitse volksnaam Stechapfel (vrucht met stekels). Eveneens op de vruchtvorm duidt de op Tholen voorkomende naam Eierplant, evenals dit het geval is met de oude benaming Adamsappel, die niet meer voorkomt. Op de Noord-Veluwe spreekt men van Molplant, en in Zeeuws-Vlaanderen van Mollekruïd; in Belgisch Vlaanderen komen we namen tegen als Mollezaad en Talpekruid. Deze laatste naam zal wel in verband staan met de Latijnse benaming van de mol, namelijk Tálpa europaéa. De namen verbonden met mol duiden op het gebruik dat men van de zaden maakte. Men legde, om deze dieren te verdrijven, zaden in hun gangen en in de molshopen.

De naam Duvelkruut in Twente, Salland en het graafschap Zutphen kreeg de Doornappel, omdat men beweerde dat hij door duivelbezweerders gebruikt werd. Zij legden de zaden van dit narcotische kruid op gloeiende kolen of as en ademden dan de ontstane damp in. Zij geraakten dan in een soort roes en kregen allerlei fantastische droombeelden, die, naar zij geloofden, verwezenlijkt zouden worden. Vroeger bereidde men uit de zaden vermengd met vet de beruchte heksenzalf. Wreef men zich met dit mengsel in, vooral onder de oksels, dan zou men 108 prachtige visioenen krijgen, zo maakte men elkaar wijs. De plant verwerkte men ook in de zogenaamde heksendranken. Ook de zigeuners maakten voor hun ‘zwarte kunst’ gebruik van de plant. De bewering dat zij indertijd de Doornappel uit Zuid-Rusland naar West-Europa zouden hebben gebracht, is allerminst bewezen. Dat het bedwelmende karakter reeds lang bekend was, kunnen we opmaken uit hetgeen van de zonnepriesters van de Inca’s verteld wordt, namelijk dat zij het sap dronken om in een toestand van extase te geraken, om dan op deze manier met hun god in verbinding te kunnen treden.

Dat de bevolking wel bekend was met de giftige eigenschappen, kunnen we opmaken uit het weinige gebruik dat zij, in de volksgeneeskunst, van de plant maakte. In de officiële geneeskunde wordt nog gebruik gemaakt van de bladeren en wel bij astma. In de Nederlandse Farmacopee treft men haar aan in Folio Stramonii of Doornappelbladen. Omdat de vraag naar Doornappelbladeren groot is, is men genoodzaakt deze uit andere landen, bijvoorbeeld de Balkan, in te voeren. Men verwerkte ook de gedroogde bladeren in de zogenaamde astmasigaretten. Zo vinden we verder nog bij dr. C. Bakker in zijn Volksgeneeskunde in Waterland (1928) vermeld, dat wanneer iemand last van astma had, men hem aanraadde met open mond boven een test met vuur te gaan zitten, waarop astmabladeren gestrooid waren. Vroeger werd de Doornappel niet alleen als diabolische plant beschouwd, maar schreef men haar ook magische krachten toe. Zo was het een lachverwekkend kruid, want Cardanus zegt dat de Steekappels die men ziedt of braadt en opeet ‘een dullicheydt met een ghedurich lachen veroorsaecken.’ Zo vinden we bij Dodonaeus vermeld: Op 15 augustus werd zij in de bloemtuilen verwerkt, omdat men beweerde dat zij onweer kon verdrijven.