Gepubliceerd op 09-12-2019

Circáéa | Circáéa lutetiána: Heksenkruid

betekenis & definitie

De Latijnse geslachtsnaam is afkomstig van de Griekse tovenares Kirke bij de Romeinen Circe die volgens Plinius het kruid bij haar praktijken gebruikte. Hij zelf noemde haar Ciraa. Deze tovenaarster was een dochter van de zonnegod Helios en zijn gemalin Perse.

Zij woonde op het mythische eiland Aiaia, waar Odysseus schipbreuk leed en zij de metgezellen van hem door haar toverdrank tijdelijk in zwijnen veranderde. Of het werkelijk het hieronder te bespreken plantje is, is aan grote twijfel onderhevig, aangezien een plant die de kracht bezat om mensen in zwijnen te veranderen, wel een aanzienlijker plant moet zijn geweest dan het weinig opvallende Heksenkruid. Het is heel goed mogelijk dat het de beroemde Alruin (Mandrágora officinális) geweest is.

De wortel van deze plant, veel gelijkend op een menselijke gestalte, had behalve grote geneeskracht ook grote toverkracht, dit vertelde men elkaar tenminste. Waarschijnlijk was de Kirkaia van Dioscorides dan ook deze Alruin. Merkwaardig is dat in Devon (Engeland) de volksnaam van dit kruid is Mandrake, hetgeen beduidt Alruin of Mandragora.

Het was de botanicus-arts P. A. Matthiolus (1501-77) die het Heksenkruid de Latijnse geslachtsnaam Circaea gaf.Men beweert dat de naam Heksenkruid terug te voeren is op een oud bijgeloof dat beweerde, dat wie deze plant in het bos aantrof er zeker van kon zijn dat de heksen zouden trachten hem op een dwaalspoor te brengen of reeds hadden gebracht. Men beweerde ook dat degene die op de plant trapte vast en zeker zou verdwalen. Behalve Heksenkruid kreeg de plant ook nog de naam Tovenaarskruid. Deze naam behoeft, gezien het reeds vermelde, geen nadere toelichting. De naam Stevenskruid zal wel een gekerstende naam zijn, want de Druïden 88 beschouwden de plant als heilig. Dr. J. Schrijnen schrijft in zijn Nederlandsche Volkskunde: ‘De naam “Stevenskruid” Circaea hangt natuurlijk met de nimf Circe samen is daarom zoo merkwaardig, dewijl Sint Stefanus, beschermheilige der paarden, ook enkele trekken van den een of anderen Germaanschen god heeft overgenomen. Men hing daarom het kruid in de stal (ook in huis) op, om de dieren tegen kwade invloeden te beschermen.’ Vermeldenswaard is dat in Silezië de volksnaam luidt: Sint Stephanskraut en in Frankrijk Herbe Saint Etienne. Dat de plant slechts drie volksnamen had, is wel een bewijs dat zij niet erg bekend was onder de bevolking.

Bij Dodonaeus (1608) vinden we haar onder het hoofd ‘Indiaensche ende ander vreemde cruyden’. Slechts het volgende deelt hij mede ‘Circaea lutetiana, dat is Circaea van Parijs/ heeft bladers als die van Persicaria/ Nachtschade/ oft Groote Clocxkens Winde/ wassende aen eenen dunnen claeren blinckenden steel/ anderhalven voet lanck/ seydt Lobel/ op sijn tsop verciert met veel wittachtige bloemkens.’ De weinige bekendheid en het verband dat gelegd werd met heksen en tovenaars, zullen er de oorzaak van zijn geweest dat het kruid niet in de volksgeneeskunde is aangewend. Abraham Munting in zijn Nauwkeurige beschrijving der Aardgewassen (1696) schrijft onder meer: ‘Circaea van Parijs, Dus in het Neederlandsch; en in het Latijn Circaea lutetiana genoemd. Mijns wetens met geenen anderen naam bekend ... in Wijn gezoden, en zoo warm opgelegt, neemt wech de hardigheyd uyt der Vrouwen Borsten, en de zwelling der Tepelen: ook de hittigheyd en brand der Wonden, zweeren en zeeren.’ De Latijnse soortnaam lutetiana beduidt afkomstig uit de omgeving van Parijs. De Romeinen noemden die stad Lutetia. Een bevredigende verklaring omtrent deze naam is nog niet gegeven. Men beweert dat oudtijds vooral Parijse kruidkundigen zich hebben beziggehouden met deze plant. Het is ook nog geen uitgemaakte zaak of het werkelijk deze plant is geweest waarmede deze lieden zich hebben geoccupeerd. Een vroegere Latijnse benaming was Lutetia parisiorum. Dus dubbelop!