Gepubliceerd op 14-02-2019

Jan mankes

betekenis & definitie

Jan Mankes geb. Meppel 15 augustus 1889, overl. Eerbeek 23 april 1920.

Woonde en werkte in Meppel tot 1904, Delft tot 1909, Knijpe 1909, Heerenveen (’t Meer) tot 1915, Scheveningen, daarna in Eerbeek. Leerling op het atelier van J. L. Schouten (gebrand glas, 3 jaar), H. Veldhuis (tekenen) en op de winter-avondcursus van de Akademie v. B.K. in Den Haag. Vormde zich verder zelf.

Schilder (ook glasschilder), tekende en etste stillevens, portretten, figuren, vooral ook dieren (vogels), maakte houtsneden en litho’s. Gaf les aan H. M. Wolff en J. van der Zee.

Herdenkingstent. Centraal Museum Utrecht (cat. 10-12’49-14-1-’50). Gemeentemuseum Arnhem: stilleven met schedel op boek: stilleven met appelbloesem in glas. Haags Gemeentemuseum: de oude geit: strand bij Scheveningen. Centraal Museum Utrecht: zelfportret; maannacht. Singer Museum Laren (N.H.): tekeningen en grafisch werk.

Luns; Maandblad v. B.K. 20, 1923 (blz. 192-198): Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker; Van Hall I en II; Waller.