Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Verenigde staten van amerika (united states of america, vs)

betekenis & definitie

Federale republiek (50 staten) in Noord-Amerika, 9 371 786 km2 (ca. 2 % water), 230,5 mln. inw. Hoofdstad: Washington (District of Columbia).

ECONOMIE

In de VS bestaat de beroepsbevolking uit 112 mln. personen. Van hen werkt 3,5 % in de agrarische sector, 1,1 % in de mijnbouw, 22,8 % in de verwerkende industrie, 6,4 % in de bouwnijverheid en 66,2 % in de dienstverlenende sector. De landbouw is zeer gespecialiseerd: de VS staan op de eerste plaats van de wereldranglijst wat betreft maïs (213 mln. t), sojabonen (62 mln. t) en sorghum (22 mln. t). Het land bekleedt de tweede plaats op de wereldranglijst voor tarwe (76 mln. t), haver (8,9 mln. t), aardappelen (16 mln. t), tabak (890 000 t), sinaasappelen (6,9 mln. t) en citroenen (900 000 t). De VS staan op de derde plaats wat betreft suikerbieten (24 mln. t), katoen (2,6 mln. t), mandarijntjes (0,5 mln. t) en ananas (0,5 mln. t). Verder is er nog een aanzienlijke produktie van suikerriet (26,1 mln. t), gerst (11,4 mln. t), rijst (7 mln. t), wijn (14,5 mln. t), zonnebloempitten (2,7 mln. t), aardnoten (1,5 mln. t) en rogge (0,5 mln. t).

De akkerbouw heeft plaats op 20,5 % van de oppervlakte (187,6 mln. ha). Verder is van de oppervlakte van de VS 26 % in gebruik voor de veeteelt. De veestapel telt 58,7 mln. varkens, 12,9 mln. schapen en 115,7 mln. runderen. Het belangrijkste produkt van de veeteelt is, naast wol en huiden, het vlees. Met de produktie van rundvlees staan de VS met 10,4 mln. t op de eerste plaats, evenals met pluimveevlees (7 mln. t). Bij varkensvlees (6,5 mln. t) nemen de VS de tweede plaats in op de wereldranglijst.

De VS zijn het vijfde visserijland ter wereld met een totale vangst van 3,6 mln. t. Van deze vangst bestaat 42 % uit haring. Bij de zalmvangst staan de VS aan de wereldtop.

Van de oppervlakte bestaat 32 % uit bos (289,5 mln. ha), waarvan 197,8 mln. ha produktief gebruikt wordt. Per jaar wordt 338 mln. m3 hout, voornamelijk naaldhout, gekapt. Daarvan wordt 324 mln. m3 gebruikt voor de bouw en de meubelindustrie.

De VS zijn een van de belangrijkste mijnbouwlanden ter wereld. Voor steenkool (686,4 mln. t), aardgas (576,8 mrd. m3), uraan (16800 t), molybdeen (65300 t) en fosfaat (54,4 mln. t) staat het land zelfs op de eerste plaats. Voor aardolie (485 mln. t), lood (549600 t) en koper (1,17 mln. t) behoren de VS tot de grootste produktielanden. Daarnaast is er nog een aanzienlijke produktie van ijzererts (44,6 mln. t), wolfraam (3000 t), zilver (974 mln. t; vijfde plaats in de wereld), bauxiet (1,9 mln. t), zink (335000 t), goud (29,6 mln. t), nikkel (13300 t), bruinkool (43,4 mln. t) en mangaan (20600 t). Behalve aan lood hebben de VS een tekort aan delfstoffen omdat de industrie er een enorme hoeveelheid van gebruikt.

Van de 40 grootste ondernemingen ter wereld hebben er 20 hun hoofdkantoor en zetel in de VS. Het belangrijkste industriegebied is het noordoosten, waar 51,1 % van de geproduceerde waarde aan industriële goederen en 50,9 % van de industriële werkgelegenheid worden aangetroffen. Het zuiden is daarna het belangrijkste met 27,5 % van de geproduceerde waarde en 28,6 % van de industriële werkgelegenheid.

In totaal werken 20,4 mln. mensen in de industrie, die per jaar als belangrijkste produkten voortbrengt: ruw staal (101,4 mln. t), papier (55 mln. t), kunststoffen (12,3 mln. t), aluminium (4,6 mln. t), geraffineerde olie (920 mln. t) en ten slotte 6,4 mln. auto’s. Deze produktie is bijzonder energieintensief. In de VS worden per jaar 2356 mrd. kWh aan elektriciteit verbruikt. Daarvan wordt 77,3 % thermisch opgewekt, 11,8 % met behulp van waterkracht en 10,7 % door middel van kernenergie. In totaal worden in de VS 2090 mln. t steenkoolequivalent aan energie benut. De belangrijkste energiedragers zijn aardgas (34 %), aardolie (33,3 %) en steenkool (29,6 %).

De belangrijkste haven van de VS is New York met 163,6 mln. t goederenomslag. Daarna volgen Houston (96,3 mln. t) en Philadelphia (67,7 mln. t). Duluth is de grootste binnenhaven ter wereld (39,7 mln. t). Van 1970-79 heeft zich in de havenbewegingen een wijziging voorgedaan. In totaal worden momenteel, in tegenstelling tot in 1970, aan de golfkust in alle havens samen meer goederen omgeslagen dan aan de Atlantische kust (400 mln. t tegenover 280 mln. t). De totale waarde van de goederen die in havens aan de Atlantische kust worden verladen, is echter groter dan die van de goederen die aan de golfkust worden verladen ($ 100 mrd. tegenover $ 75 mrd.).

De reden hiervan is dat de havens aan de golfkust meer invoerhavens zijn, terwijl aan de Atlantische kust de export overweegt. Bij invoer gaat het vooral om grondstoffen, terwijl het belangrijkste deel van de export bestaat uit machines, auto’s en andere industriële produkten. De belangrijkste handelspartner van de VS is Canada; daarna volgen Japan en Mexico.

Hoewel Amerikaanse toeristen in het buitenland veel meer geld uitgeven dan er in de VS aan inkomsten uit het internationale toerisme tegenoverstaan, is dit laatste bedrag toch aanzienlijk. Jaarlijks brengen ca. 23 mln. buitenlanders een toeristisch bezoek aan de VS. Hiervan zijn ongeveer 2,5 mln. Europeanen en ongeveer 1 mln. Japanners.

CULTUUR

LITTERATUUR. Roman. Na 1945 maakte de Amerikaanse roman een stormachtige ontwikkeling door. Nadat een aantal debuterende schrijvers hun oorlogservaringen hadden verwerkt in realistisch-naturalistische romans (zoals Gore Vidals Williwaw, 1946, en Norman Mailers The naked and the dead, 1948), werd het belangrijkste thema van de jaren vijftig dat van het onzekere, geïsoleerde individu in een starre, gevoelloze massamaatschappij. Voorbeelden hiervan zijn J.D.Salingers The catcher in the rye (1951), Ralph Ellisons Invisible man (1952) en Mailers The deer park (1955). Ook in de jaren zestig keerde dit thema nog geregeld terug, zoals in John Updikes Rabbit, run (1960) en, in grimmiger vorm, in Joseph Hellers absurdistische Catch-22 (1961), Ken Keseys One flew over the cuckoo’s nest (1962) en Mailers An American dream (1965).

Terugkijkend op de eerste helft van de naoorlogse periode kan men een aantal groepen schrijvers onderscheiden. In de eerste plaats de joods-Amerikaanse groep, met als belangrijkste vertegenwoordigers Saul Bellow, Bernard Malamud, Philip Roth en Isaac Bashevis Singer. Het werk van de eerste drie speelt meestal in joods-Amerikaanse milieus, is overwegend traditioneel van aard en is humanistisch van inslag (zoals Bellows Mr Sammler’s planet, 1970). Singer zoekt de stof voor zijn romans en verhalen voornamelijk in zijn Oosteuropese joodse achtergrond.

De tweede groep auteurs schreef over het leven in de (relatief) welvarende blanke voorsteden. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze groep is Updike, o.a. met zijn ‘Rabbit’ Angstrom-trilogie: Rabbit, run (1960), Rabbit redux (1971) en Rabbit is rich (1981). Ook zijn werk, evenals dat van b.v. Mary McCarthy, is overwegend traditioneel, maar afstandelijker en ironischer dan dat van zijn joods-Amerikaanse collega’s.

Tenslotte is er een groep zuidelijke schrijvers (Carson McCullers, Flannery O’Connor, Eudora Welty, Truman Capote, William Styron), die zich onderscheidt door een op Faulkner teruggaande voorkeur voor symboliek, voor suggestieve sferen, en voor radicale menselijke verhoudingen. De beat generation, die aan het eind van de jaren vijftig sterk in de belangstelling stond, bleek een verschijnsel van korte duur te zijn geweest. Ofschoon de meeste van de genoemde schrijvers nog steeds actief zijn, werden zij vanaf het midden van de jaren zestig naar de achtergrond gedrongen door een nieuwe generatie auteurs, die zich had laten beïnvloeden door de Franse nouveau roman en door het werk van de Argentijn Jorge Luis Borges en de Russisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov. Een aantal van deze nieuwe schrijvers had al eerder gepubliceerd (John Hawkes’ The cannibal was al in 1949 verschenen, William Gaddis’ The recognitions in 1955 en John Barths The floating opera in 1956), een aantal anderen debuteerde in de jaren zestig en trok onmiddellijk de aandacht: Thomas Pynchon met V. (1963), Donald Barthelme met Come back, Dr Caligari (1964), Richard Brautigan met A confederate general at Big Sur (1964), Robert Coover met The origin of the Brunists (1965), William Gass met Omensetter’s luck (1966). Deze groep schrijvers, die met de vage term postmodernisten wordt aangeduid, domineerde de Amerikaanse litteratuur tot aan het eind van de jaren zeventig.

Ofschoon de postmodernisten uiteenlopende technieken hanteren, lijken zij het eens te zijn over het feit dat de werkelijkheid niet begrepen kan worden en dat alle pogingen tot begrip futiel zijn. Ook de mens zelf is voor deze schrijvers onbegrijpelijk. Postmoderne romans kunnen simpel (de boeken van Brautigan) of uiterst complex van structuur zijn (Pynchons Gravity’s rainbow, 1973; Don DeLillo’s Ratner’s star, 1976; Coovers The public burning, 1977; Barths Letters, 1979), maar de werelden die zij presenteren zijn vlak en ondoordringbaar en worden door de auteurs ook niet nader verklaard. Ook de personages zijn vlak en hebben weinig of geen psychologische diepte. De romans zijn vaak fragmentarisch en multi-interpretabel; de schrijver verklaart niet en spreekt geen oordelen uit; alle interpretaties zijn voor rekening van de lezer. Dit laatste geldt ook voor het met het postmodernisme verwante genre van de non-fictionroman, dat in de jaren zestig opkwam. Truman Capote (In cold blood, 1966), Tom Wolfe en Norman Mailer (The armies of the night, 1968, en The executioner’s song, 1979) rapporteerden in romanvorm over schokkende of belangwekkende eigentijdse gebeurtenissen.

Rond 1980 leek de Amerikaanse roman terug te keren naar een nieuw, meer geëngageerd realisme, zoals bepleit door John Gardner in zijn On moral fiction (1978). Jonge auteurs die dit nieuwe realisme in hun werk gestalte geven, zijn o.a. Paul Theroux, Robert Stone, William Wharton, Ann Beattie, Raymond Carver en Bobby Ann Mason.

Poëzie. De poëzie die tot ca. 1960 sterk onder de formalistische invloed van T.S.Eliot stond, heeft zich daarna volledig losgemaakt van diens erfenis, m.n. door het toedoen van Charles Olson, Allen Ginsberg, Robert Lowell en John Berryman. In de jaren zestig werd de Amerikaanse poëzie sterk persoonlijk, antiformalistisch en experimenteel, zoals in het werk van de Black Mountain-dichters (o.a. Robert Duncan en Robert Creeley) en de dichters van de ‘New York School’, o.a. Frank O’Hara en John Ashbery. Deze dichters - met collega’s die eveneens in de jaren zestig op de voorgrond traden, zoals James Dickey, Robert Bly, A.R.Ammons, James Merrill, W.S.Merwin, Galway Kinnell en John Hollander - bepalen nog steeds het gezicht van de poëzie.

Toneel. Tot het eind van de jaren zestig werd het toneel gedomineerd door drie schrijvers: Arthur Miller, Tennessee Williams en Edward Albee. Met het verdwijnen van Broadway als stimulerende factor, verschoof het accent. Het kwam steeds meer te liggen bij off-Broadway, een verzamelnaam voor een aantal kleinere theaters waar serieuze, vernieuwende auteurs, zoals de tot de huidige generatie behorende Donald Ribman, Israel Horovitz, David Mamet, David Rabe en Sam Shepard hun stukken presenteren, en naar off-off-Broadway, een informeel circuit van vaak niet-commercieel theater waar avantgardistisch en experimenteel toneel wordt opgevoerd, in de jaren zestig b.v. door het befaamde Living Theatre, nu door tal van andere experimentele groepen. [dr.J.W.Bertens]

LITT. M.Cunliffe, The literature of the USA (1967); R.Spiller, Literary history of the USA (1974); D.Hoffman (red.), Harvard guide to contemporary American writing (1980); J.Mazzaro, Postmodern American poetry (1980); M.Bradbury en H.Temperley, Introduction to American studies (1981); H.Bertens en T.D’Haen, Geschiedenis van de Amerikaanse literatuur (1983).

FILM. Aan het einde van de jaren zeventig bleef de Amerikaanse filmproduktie gekenmerkt door twee uiteenlopende stromingen. Terwijl de grote maatschappijen enorme sommen investeerden in superprodukties, slaagden de jongere filmers van New Hollywood en van de oostkust erin zich te doen gelden met minder spectaculaire, maar daarom niet minder interessante werken, die met bescheidener middelen waren gemaakt.

Wat de superprodukties betreft, vielen vooral twee films over de oorlog in Vietnam op: The deer hunter (1978) van M.Cimino en Apocalypse now (1979) van F.F.Coppola. Veel succes oogstten de peperdure science-fictionwerken Star wars (1976) van G.Lucas en Close encounters of the third kind (1977) van S.Spielberg.

Verrassend was de evolutie van Woody Allen, die zich via Annie Hall (1977), Interiors (1978) en Manhattan (1979) ontpopte als een fijngevoelig filmer. Tot zijn recentste werken behoorden o.a. Stardust memories (1980), Zelig (1983) en Broadway Danny Rosé (1984).

Tot een vernieuwing in het westerngenre droegen vooral A.J.Pakula met Comes a horseman wild and free (1978) en S.Pollack met The electric horseman (1979) bij. Dit genre bleef tot de traditionele typen film behoren, dat redelijk vaak werd geproduceerd. Zo maakte W.Hill in 1980 The long riders. Na het koele onthaal van Cimino’s lange epos Heaven’s gate (1980) leek de western enigszins in ongenade gevallen, maar Barbarossa (1982) van F.Schepisi won weer terrein. Norma Rae (1978) bewees dat het werk van M.Ritt gaandeweg nog aan inhoud gewonnen had. Andere veteranen die nog steeds het bewijs van hun sterke persoonlijkheid leverden, waren F.Zinnemann met Julia (1978), R.Brooks met Looking for Mr Goodbar (1977) en J.Huston met Wise blood (1980).

Vele recente musicals, disco- en rockfilms sloten bij de nostalgietrend aan. Tot de beste behoorden o.a. Saturday night fever (1977) van J.Badham, The last waltz (1977) van M.Scorsese, Grease (1978) van R.Kleiser, Movie, movie (1978) van S.Donen, Hair (1979) van M.Forman, The rose (1979) van M.Rydell en All that jazz (1980) van B.Fosse.

Annie (1982), die veteraan Huston draaide, en The best little whorehouse in Texas van C.Higgin waren innemende musicalprodukties. Met Popeye (1980) bewees R. Altman dat hij over de nodige fantasie beschikte om een muzikale burleske film te maken rond een tekenfilmfiguur.

Op het gebied van de animatiefilm werd gezocht naar vernieuwing, o.a. door S.Pitt met het experimentele Asparagus (1978). De Walt Disney-traditie werd voortgezet met The fox and the hound (1981) , terwijl M.Rosen een realistischer tekenstijl hanteerde voor zijn The plague dogs (1982). R.Bakshi richtte zich met American pop (1981) tot een volwassen publiek.

Tot de zeer succesvolle films mogen worden gerekend: Rocky (1977) van J.Avildsen, The turning point (1977) van H.Ross, Carrie (1977) van B.De Palma, Coming home (1978) van H.Ashby, Opening night (1978) van J.Cassavetes, Hardcore (1979) van F.J.Schaffner, The China syndrome (1979) van J.Bridges en Kramer versus Kramer (1979) van R.Benton.

In het begin van de jaren tachtig bleven de Amerikaanse produktiemaatschappijen tamelijk actief, niettegenstaande de stijgende concurrentie van de videocassette en de enorme uitbreiding van betaaltelevisie. Hiervoor stichtte de belangrijkste maatschappij, Home Box Office, samen met CBS een eigen produktiefirma, Nova, met het doel eigen televisiefilms te produceren.

Tussen 1975—83 steeg de gemiddelde kostprijs van de speelfilm van $ 2,5 naar $ 10 mln., waaraan nog $ 8 mln. moest worden toegevoegd voor publiciteit e.d. Om die reden ontstond een lange reeks vervolgfilms. In 1982 alleen al werden Rocky III, Halloween III, Friday the 13th III, Grease II en Amityville II aangeboden, wat tevens wees op een gebrek aan inspiratie bij veel scenarioschrijvers. Niet steeds waren aspecten als sadisme en brutaliteit even onscheidbaar verbonden met het thema van de film, zoals bleek in de opmerkelijke boksersbiografie Raging bull (1980) van Scorsese.

Voor tal van fantastische films en horrorfilms, zoals The fog (1980) van J.Carpenter, werd gebruik gemaakt van nieuwe videotechnieken of toepassingen van de laserstraal. Dit was het geval bij de verfilming van science-fictionverhalen, zoals Blade runner (1982) van de Britse regisseur R.Scott, Tron (1982) van S.Lisberger en de beide vervolgfilms op Star wars van G.T.Lucas, nl. The empire strikes back (1980) van I.Kershner en The return of the Jedi (1983) van R.Marquand. Met E.T., the extra-terrestrial (1982) bewees Spielberg dat ook in dit genre een warmmenselijke toets mogelijk is.

Veel weerklank vonden enkele sfeerfilms b.v. Ordinary people (1981) van R.Redford, Four friends (1981) van A.Penn, An officer and a gentleman (1982) van T.Hackford en On Golden Pond (1982) van M.Rydell.

Succesvol waren ook probleemfilms met een politieke inslag, o.a. Reds (1981) van W.Beatty en Missing (1982) van C.Costa-Gavras, of met een sociaal juridisch thema, zoals The verdict (1982) van S.Lumet. Wat de thrillers betreft, vielen vooral de werken van De Palma op: Dressed to kill (1980) en Blow-out (1981).

Kassuccessen werden de avonturenfilm Raiders of the lost ark (1981) van Spielberg, het politieverhaal 48 Hours (1983) van Hill en Indiana Jones and the temple of doom (1984) ook van Lucas en Spielberg. Kort daarna produceerde Spielberg de horrorkomedie Gremlins (1984).

Tot de geslaagde komedies behoren Being there (1980) van Ashby, met Peter Sellers in zijn laatste rol voor zijn overlijden, Tootsie (1982) van Pollack en My favorite year (1982), het debuut van R. Benjamin. Op het gebied van de burleske was er Airplane II (1982) van K.Finkleman.

Litterair werk werd nog steeds door Hollywood verfilmd. Zo regisseerde G.R.Hill The world according to Garp (1982), naar een roman van J.Irving, terwijl Sophie’s choice (1982) van A.J.Pakula was gebaseerd op het gelijknamige werk van W.Styron.

Opmerkelijk waren ook montagefilms als het ironische The atomic café (1982) van K.Rafferty, J.Loader en P.Rafferty, Before the nickelodeon (1982) van C.Musser, over filmpionier Edwin S. Porter. Hollywood wist zijn machtspositie in de eerste helft van de jaren tachtig nog te verstevigen. Het wist het hoofd te bieden aan nieuwe concurrenten als Nova en de enorm gestegen verkoop van videocassettes.

LITT. R.P.Kolker, The cinema of loneliness (1980); L.Quart en A.Auster, American film and society since 1945 (1984); S.Cargin and P.Dray, Hollywood films of the seventies (1984).

POLITIEK

Op 29.7.1982 behaalde Reagan zijn tweede belangrijke politieke succes toen het Congres zijn eerste ingrijpende belastingvermindering en verregaande bezuinigingen in de sociale sector aanvaardde. Zijn krachtig optreden bezorgde de president weliswaar in vakbondskringen talrijke vijanden, maar zijn beleid werd aanvankelijk door de meerderheid van de Amerikanen aanvaard. Bij de zwarten en andere minderheidsgroepen stuitte dit beleid evenwel op toenemend verzet.

In de loop van het tweede jaar van Reagans ambtstermijn groeide de teleurstelling en de ontevredenheid over het republikeinse bewind. Bij de tussentijdse verkiezingen van 2.11.1982, met als inzet 33 van de 100 senaatszetels, alle 435 zetels in het Huis van Afgevaardigden en 36 van de 50 gouverneursposten, boekten de democraten een aanzienlijke winst.

In Reagans buitenlands beleid lag de nadruk vooral op de oost—westbetrekkingen en op militaire vraagstukken. Niet langer stonden, zoals onder J.Carter, de mensenrechten centraal, maar wel de eliminatie van het terrorisme. Wat het respecteren van de mensenrechten betrof, werd onderscheid gemaakt tussen autoritaire regimes, waar met zachte drang naar verbetering diende te worden gestreefd, en totalitaire regimes in communistische en pro-communistische landen, waar schendingen van de rechten van de mens scherp veroordeeld dienden te worden. President Reagan zag het ‘Russische streven naar expansie’ als de belangrijkste bedreiging voor de vrede. Reagan besloot de SALT-besprekingen over de wederzijdse beheersing van strategische wapens niet te hervatten — in 1980 had de Senaat geweigerd het in 1979 met de Sovjetunie gesloten SALT 2-akkoord te ratificeren -, maar nieuwe onderhandelingen te beginnen die tot vermindering van de strategische bewapening moesten leiden, de zgn. START-besprekingen (Strategie Arms Reduction Talks).

Hij besloot echter eerst door versterking van de defensie een meer voordelige onderhandelingspositie op te bouwen. Voor het lopende begrotingsjaar vroeg Reagan voor defensie $ 6,8 mrd. extra (in totaal $ 178 mrd.) en voor het begrotingsjaar 1981-82 zelfs $ 222,2 mrd. of $ 25,8 mrd. meer dan door Carter was gepland.

De ontwikkelingen in Polen zorgden voor een verdere afkoeling van de relaties met de Sovjetunie. De VS steunden het streven naar meer vrijheid en waarschuwde Moskou voor de negatieve gevolgen van een eventuele militante interventie. Reagan stelde de Sovjetunie medeverantwoordelijk voor de afkondiging van de noodtoestand door de militairen in Polen (13.12.1981) en nam een aantal economische strafmaatregelen.

Eind 1981 begonnen in Genève de Amerikaans-Russische besprekingen over de aanwezigheid van kemwapensystemen voor de middellange afstand op Europees grondgebied (de zgn. iNF-onderhandelingen). Reagan stelde zich op achter de door de meeste Westeuropese bondgenoten aangehangen nuloptie. In juni 1982 begonnen eveneens in Genève besprekingen tussen de VS en de Sovjetunie over de beperking van de strategische kernwapensystemen van beide landen. De toenemende druk van de Europese en Amerikaanse vredesbewegingen was aan deze twee initiatieven niet vreemd.

De relaties met China leden tijdelijk onder Reagans vriendschapsbetuigingen aan het adres van Taiwan. Beide landen streefden echter naar het behoud van de goede relaties. In juni 1981 bracht minister van Buitenlandse Zaken A.Haig een bezoek aan Beidzjing (Peking), waar hij zelfs wapenleveranties voorstelde.

Het Midden-Oosten bleef een centrale positie innemen op de buitenlandse politieke agenda. Reagan hield vast aan de Akkoorden van Camp David en trachtte tevergeefs Saoedi-Arabië en Jordanië bij het vredesproces te betrekken. De VS ondernamen ook stappen om hun militaire positie rond de Perzische golf te versterken. Aan Saoedi-Arabië werden vijf zeer geavanceerde AWACS-radarverkenningsvliegtuigen verkocht en op 30.11.1981 kwam met Israël een verdrag over strategische samenwerking tot stand. Israël ontving $ 2,185 mrd. aan economische en militaire hulp. Tijdens de oorlog in Libanon in 1982 hield Reagan, nadat de evacuatie van de PLO uit West-Beiroet was voltooid, op 1 sept. vanuit Califomië een televisietoespraak waarin hij een nieuw initiatief tot oplossing van het Israëlisch-Arabische conflict ontvouwde.

Tegelijk verzette hij zich tegen de vorming van een onafhankelijke Palestijnse staat in die gebieden. Wel drong hij er bij Israël op aan de vestiging van nieuwe nederzettingen in de bezette gebieden te staken. Minister van Buitenlandse Zaken G.Shultz bewerkstelligde na een 14-daagse pendeltocht in mei 1983 een Israëlisch—Libanees vredesakkoord dat voorzag in de terugtrekking van alle buitenlandse troepen uit Libanon. De Sovjetunie, Syrië en de PLO reageerden echter negatief op het bereikte akkoord.

Een ander gebied dat veel aandacht kreeg, was Latijns-Amerika. De retoriek van Haig, die in El Salvador een dam wilde opwerpen tegen elke verdere opmars van marxistische guerrillastrijders en die de wapenleveringen aan de bron (Cuba) wilde aanpakken, maakte van het Centraalamerikaans beleid een kwestie met internationale consequenties. Ondanks binnenlandse kritiek, m.n. van het katholieke episcopaat, vergrootten de VS de militaire en economische steun aan de junta in El Salvador aanzienlijk. De Senaat koppelde hieraan echter de voorwaarde dat de mensenrechten gevrijwaard moesten worden en dat economische en sociale hervormingen tot stand moesten komen. Door het inzetten van militaire adviseurs waren de VS nu rechtstreeks bij de strijd tegen het verzet in El Salvador betrokken.

Vanwege de steun aan de Salvadoriaanse revolutionairen staakten de VS in april 1981 de economische hulp aan de regering in Nicaragua. Ook in het groeiende verzet tegen generaal Efraim Rios Montt van Guatemala, die op 23.3.1982 door een staatsgreep aan de macht was gekomen, zagen de VS de hand van Cuba en de Sovjetunie. In jan. 1983 hervatten de VS hun in 1977 opgeschorte militaire hulp aan het land. Het wapenembargo tegen Argentinië en Chili werd resp. in sept. en okt. 1981 opgeheven.

Op 24.2.1982 kondigde Reagan een omvangrijk hulpprogramma, het Caribbean Basin Initiative, aan voor een aantal landen in Centraal-Amerika en het Caribische gebied, waaronder El Salvador, Guatemala, Honduras, Costa Rica, Panama, Jamaica, Haiti en de Dominicaanse Republiek. Dit zgn. mini-Marshallplan, dat met een opvoering van de militaire steun gepaard ging, zou volgens Reagan de Middenamerikaanse landen in staat stellen zich tegen agressie van buitenaf te verdedigen. Het belangrijkste element van dit hulpprogramma was de schepping van een Amerikaans-Caribische vrijhandelszone. De concessie was echter klein omdat 87 % van de Amerikaanse import uit de regio al tariefvrij was en textielgoederen grotendeels van tariefvrijheid werden uitgesloten.

Deze benadering van Centraal-Amerika lag geheel in de lijn van de nieuwe ontwikkelingsaanpak van de VS. Op 24.4.1983 benoemde Reagan Richard Stone tot speciaal afgezant voor die regio. Volgens Reagan zou de derde wereld naar Amerikaans voorbeeld door particulier initiatief, vrije handel en bevordering van investeringen naar een hoger welvaartspeil kunnen groeien. Deze aanpak werd op de conferentie van zeven rijke en veertien ontwikkelingslanden in Cancún (Mexico) door Reagan toegelicht. Van de $ 12,2 mrd. die in 1982 aan buitenlandse hulp besteed werd, was een derde voor militaire hulp bestemd.

Op binnenlands terrein bleef Reagan voorrang verlenen aan de economische problematiek. De kernpunten van zijn beleid waren: het terugdringen van het tekort op de federale begroting (dit tekort van de voorafgaande twee jaren beliep $ 539,2 mrd. en werd voor 1985 nog steeds op $ 185 mrd. geschat) en het geloof in belastingvermindering als stimulans voor het economisch herstel. De resultaten van dat beleid waren in 1984 merkbaar: de federale uitgaven vertegenwoordigden 23,5 % van het BNP (22,4 % in 1980, maar 24.7 % in 1983). De werkloosheid daalde van 10.7 % eind 1982 naar 8,2 %. De bouwsector kende een uitbreiding van ongeveer 22,7 % ten opzichte van 1980. De president stelde ook de oprichting voor van een tweepartijencommissie die een voorstel zou bestuderen om het federale tekort met $ 100 mrd. te verminderen over een periode van drie jaar. Vanuit de industrie ontstond echter de vrees voor een vertraging of een ommekeer in het langzaam op gang gekomen economisch herstel, o.a. door de hoge rentestanden en de steeds terugkerende vraag naar belastingverhoging.

Deze bezorgdheid kwam ook tot uiting op de economische top van Williamsburg in mei 1983. De leiders van de zes westerse landen die eraan deelnamen, probeerden de president te overtuigen dat de enorme Amerikaanse begroting beperkt moest worden om zo de druk van de hoge rentestanden en de sterke dollar op de westerse economie te verlichten.

Het Congres keurde in 1983 een van de meest vergaande veranderingen goed in het sociale zekerheidsstelsel sinds 1937. De kritiek op de besnoeiingen werd aanvankelijk getemperd door de goedkeuring van een wet die het creëren van 350 000 arbeidsplaatsen mogelijk zou maken en die financiële hulp voorzag aan werklozen. De nieuwe sociale zekerheidswet werd door de president eind april 1983 ondertekend. Deze wet had tot doel het in evenwicht brengen van de inkomsten en uitgaven door een verhoging van de bijdragen en het verlagen van bepaalde uitkeringen. In 1983 aanvaardde Reagan voor het eerst dat ook de defensieuitgaven het onderwerp van besnoeiingen konden zijn. Hij deed een voorstel om $ 55 mrd. te besparen over een periode van vijf jaar.

Toch werden in het kader van het herbewapeningsbeleid nieuwe defensiesystemen ontwikkeld. Voor de modernisering van de strategische strijdkrachten werd geopteerd voor de produktie van 100 B1- en 100 MX-raketten. De president richtte met dat doel een speciale commissie op voor de strategische strijdkrachten (de Soowcroft-commissie). De MX-raketten zouden de verouderde Minutemen vervangen en in bestaande silo’s worden gestationeerd. Een eenkoppige raket, de Midgetman, zou de kwetsbaarheid van de nieuwe MX, ontstaan door haar vaste stationeringsplaats, verlagen. Op 24-25.5.1983 keurde het Congress de deblokkering goed van $ 625 mln. ter voorbereiding van de silo’s en de testvluchten van de MX.

Op buitenlands vlak bleef de nadruk op de oost-westverhoudingen liggen maar er was een langzame veranderingen in de retoriek merkbaar. De nadruk in de relatie met de USSR verschoof van het ideologische naar het meer pragmatische. Zo werd de nuloptie niet langer als een breekpunt in de INF-onderhandelingen beschouwd. Deze korte ontspanningsperiode tussen de grootmachten eindigde op 1.9.1983 met het neerschieten van een Zuidkoreaans passagiersvliegtuig door de USSR.

Eind nov. 1983 verliet de USSR de iNF-besprekingen te Genève. Zij weigerden ook een datum vast te stellen voor het hervatten van de START-gesprekken. Deze beslissing kwam niet geheel onverwacht. De Sovjetunie had herhaaldelijk gedreigd dat het begin van de stationering van Amerikaanse Pershing n en kruisraketten in Europa de onderhandelingen in gevaar zou brengen.

Ondanks de verzoenende taal van president Reagan op de Conferentie voor Europese Veiligheid bleef de sfeer tussen beide grootmachten gespannen. Te Stockholm verklaarde de president voorstander te zijn van constructieve samenwerking met de Sovjetunie. Beide landen bleven wel in contact met elkaar tijdens de MBFR-besprekingen (tussen NAVO en Warschaupakt over de vermindering van de conventionele strijdkrachten in Europa) die in mrt. 1984 hervat waren.

In juli 1984 reageerde Reagan positief op een Russisch voorstel om in sept. van dat jaar gesprekken te starten over het verbieden van ruimte wapens. Hij was ook bereid om voor het eerst tijdens zijn ambtstermijn een hoge sovjetambtenaar te ontmoeten. Door deze positieve houding hoopte de president de kritiek te ontkrachten die ontstaan was op zijn plannen voor de ontwikkeling van een strategisch defensiesysteem en van ruimtewapens.

In zijn toespraak op de openingszitting van de Algemene Vergadering van de VN stelde Reagan voor Gromyko te ontmoeten. Gromyko’s bezoek toonde aan dat de meningsverschillen over het Koreaanse incident en de plaatsing van de raketten in Europa bekoeld waren maar bracht anderzijds geen tastbare toenadering tot stand.

Naast de oost-westverhouding zorgden in 1984 ook Centraal-Amerika, het Midden-Oosten en Azië voor hoogtepunten in het buitenlands beleid. In het Midden-Oosten zette president Reagan zijn pogingen voort om een diplomatieke oplossing van het Israëlisch-Arabische conflict te bewerkstelligen. Het uitgangspunt van het Amerikaanse beleid in de regio bleef het plan van 1.9.1982, dat echter koel onthaald was door de Arabische landen. In de VS zelf groeide intussen de kritiek op de aanwezigheid van Amerikaanse mariniers in Libanon. Deze mariniers werden ingezet om te bereiken dat er een Libanese eenheidsstaat met een westers karakter zou ontstaan. Hun taak, die oorspronkelijk bestond uit het begeleiden van de uittocht van de PLO uit Beiroet, verschoof echter naar een echte deelname in het Libanees conflict.

Het mislukken van het troepenterugtrekkingsakkoord van mei 1983 en de aanvallen op de Amerikaanse stellingen in Beiroet deden elke hoop op het behoud van een westers Libanon vervliegen. Begin febr. 1984 trok de multinationale troepenmacht zich terug en keerden de mariniers terug naar hun schepen voor de Libanese kust. De VS

waren er niet in geslaagd een oplossing voor de Libanese burgeroorlog te vinden. Na de terugtrekking van de mariniers werd hun vredesrol met succes overgenomen door Syrië. De relaties met Israël, die voor de Arabische staten nog steeds de grootste hinderpaal vormden voor een actieve vredesrol van de VS, bleven behouden.

Ook in Zuid- en Centraal-Amerika bleven problemen bestaan. Tijdens zijn reis eind 1982 door Latijns-Amerika beklemtoonde de president de banden tussen Noord- en Zuid-Amerika en het belang van de eenheid voor het westerse halfrond. Het belang van goede relaties tussen Noord- en Zuid-Amerika bleek duidelijk uit de afloop van de Falkland Oorlog en het democratiseringsproces dat daarna in Argentinië op gang kwam.

Op 18.7.1983 kondigde de president een nieuw initiatief aan. H.Kissinger werd benoemd als hoofd van een Tweepartijencommissie voor Centraal-Amerika. In een eerste rapport besloot de commissie dat de externe inmenging in Centraal-Amerika een beheersbaar burgerconflict omboog tot een ernstige potentiële bedreiging voor de VS. Zij benadrukte verder de noodzaak van economische en militaire hulp voor de regio en stelde een bedrag van $ 8 mrd. voor. In april 1984 keurde de Senaat $ 62 mln. hulp aan El Salvador goed. De president richtte ook een noodfonds op dat de toewijzing mogelijk maakte van $ 32 mln. onmiddellijke steun aan El Salvador zonder de goedkeuring van het Congres. In okt.

1983 deden een aantal Caribische staten een beroep op de VS om een einde te maken aan de bedreiging die het eiland Grenada voor de regio zou vormen. Deze landen waren vooral verontrust door de toenemende Cubaanse aanwezigheid in het land. Na de Amerikaanse invasie op 25.10.1983 kreeg Grenada een interimregering die zou aanblijven tot de volgende democratische verkiezingen.

Ook in Zuidoost-Azië rezen er problemen naar aanleiding van de moord op oppositieleider Benigno Aquino bij zijn terugkeer naar de Filippijnen in 1983. De betogingen die op de moord volgden verstrakten de houding van president Marcos, maar zij betekenden ook een potentieel gevaar voor het gebruik van lucht- en zeemachtbases voor de VS. Daarom besloten de VS hun krachtigste drukmiddel ($ 335 mln. ter compensatie van het gebruik van de bases) niet te gebruiken om Marcos’ greep op het rusteloze land te verlichten.

In april 1984 reisde president Reagan naar China. Het betekende de officiële versoepeling van het twee-China’s-beleid dat Reagan in 1981 beklemtoond had door het herstellen van de relaties met Taiwan die door zijn voorganger Carter afgebroken waren. Het bezoek resulteerde in een cultureel akkoord, een belastingovereenkomst en een akkoord over nucleaire technologie. Amerikaanse bedrijven konden nu dingen naar een aandeel in de bouw van tien kernreactoren die China in de komende tien jaar zou installeren. Toch betekenden deze akkoorden niet dat de Chinees-Amerikaanse samenwerking zou kunnen leiden tot de situatie dat Taiwan volledig buitenspel zou worden gezet.

Op 6.11.1984 vonden ook de Amerikaanse presidentsverkiezingen plaats. President Reagan keurde in okt. 1983 de oprichting goed van een comité voor zijn herverkiezing en stelde zich eind jan. 1984 officieel kandidaat voor de tweede ambtstermijn. Bij de democraten was de verdeeldheid groter. Er stelden zich aanvankelijk acht kandidaten verkiesbaar: Walter Mondale, John Glenn, Jesse Jackson, Alan Cranston, George McGovern, Gary Hart, Ernest Hollings en Rubin Askew. De strijd om de nominatie zou uiteindelijk uitgevochten worden door Mondale, Hart en Jackson. Mondale kwam als overwinnaar uit de bus en Hart en Jackson schaarden zich achter hem.

Mondale koos voor het eerst in de Amerikaanse geschiedenis een vrouw als kandidaat voor het vice-presidentschap, nl. Geraldine Ferraro.

De thema’s die in de verkiezingscampagne aan bod kwamen, weerspiegelden vooral de problemen waarmee de VS de afgelopen vier jaar hadden af te rekenen. Reagan benadrukte de heropleving van de economie, de sterke positie van de VS door de verhoogde defensie-inspanning, de vrede in het buitenland. Mondale had vooral kritiek op de grote federale schuld, het dure defensiebeleid, de sociale zekerheidswet, de belastingwetgeving die vooral de hogere inkomens zou bevoordelen en de immigratieproblemen.

Hoewel de televisiedebatten, die traditioneel de verkiezingscampagne afsluiten, geen duidelijke overwinnaar opleverden, gaven de opiniepeilingen een grote voorsprong voor Reagan te zien (54 % tegen 41 % voor Mondale). De Amerikaanse bevolking toonde een algemene tevredenheid met de huidige situatie. De vraag of hun toestand in 1984 beter was dan of identiek was aan die van 1980 antwoordden 78,5 % positief. Deze positieve houding van de publieke opinie ten aanzien van de president vond ook haar weerslag in het resultaat van de verkiezingen. Reagan won in 49 van de 50 staten, met 59 % van de stemmen, en hij kreeg 525 van de 538 kiesmannen achter zich. Mondale won alleen in zijn eigen staat Minnesota. [prof.dr.L.Reychler, A.Boeykens]

LiTT. P.Duigan en A.Rabuskhka (red.), The United States in the 1980’s (1980).