Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Kanker

betekenis & definitie

m. (-s), kwaadaardig gezwel.

(e) Zowel bij mensen als bij dieren komen ‘kankergenen’ (oncogenen) voor, die de gevoeligheid voor bepaalde typen kanker vergroten. Deze oncogenen van groeistoffen. Normaliter zijn de genen niet werkzaam (proto-oncogenen), maar na activering (ten gevolge van chemicaliën, virussen, herrangschikken van genen of andere stukken DNA, breuken in chromosomen) wordt de cel waarin zich het geactiveerde gen bevindt, aangezet tot woekering. Bij het ontstaan, de groei en de ontaarding (progressie) van een bepaald kankergezwel zijn doorgaans diverse oncogenen betrokken. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het kankerproces als volgt ontstaat en verloopt: in een cel van het lichaam wordt een zich daar bevindend kankergen geactiveerd, door externe oorzaken (straling, chemicaliën of virussen) of door interne oorzaken (die nog onbekend zijn). Mede dank zij de werking van hormonen of andere groeifactoren gaat de cel zich ongelimiteerd delen zodat een gezwel (of tumor) ontstaat; dit kan in het begin vaak nog goedaardige kemmerken vertonen.

Tijdens de celvermeerderingen kunnen echter ook andere kankergenen worden geactiveerd, waardoor de tumor kwaadaardig wordt. Omdat deze processen niet in alle cellen van de tumor tegelijk plaatsvinden, ontstaan binnen de groeiende tumor celpopulaties met verschillende graad van kwaadaardigheid. Tussen deze cellijnen (klonen) vindt een onderlinge strijd om het bestaan plaats, waarbij de meest kwaadaardige tenslotte winnen. Dit verklaart waarom een kankergezwel de tendens heeft na verloop van tijd kwaadaardiger te worden. Tijdens deze ontaarding laten sommige cellen los van het primaire gezwel en zaaien zich uit door het lichaam. De celpopulaties die het sterkst uitzaaien, zijn dan in staat om elders secundaire tumorhaarden te vormen.

Men kan zich afvragen of het lichaam geen afweer heeft tegen zich vormende kleine tumorhaarden, en of een gebrekkig afweermechanisme van het lichaam misschien de kans op kanker en op uitzaaiing verhoogt. Wellicht op enkele uitzonderingen na, blijkt het afweermechanisme weinig of geen vat te hebben op het kankerproces. De reden is dat een tumor niet te beschouwen is als een lichaamsvreemd weefsel, maar als een weefsel dat kwalitatief dezelfde antigenen (eiwitten) bezit als normaal weefsel. De onderlinge verhoudingen waarin de antigenen op de tumor voorkomen, verschilt wel van die in het normale weefsel (kwantitatief verschil). Aangezien het afweermechanisme alleen reageert op antigenen die het als vreemd herkent, worden tumoren bij de mens niet afgestoten. Bekend is dat tumoren die bij proefdieren door virussen worden geïnduceerd, afwijkende antigenen op hun oppervlak vertonen, waardoor zij als vreemd worden herkend. Maar doordat bij het ontstaan van verreweg de meeste tumoren bij de mens vermoedelijk geen virusinfecties betrokken zijn (mogelijke uitzonderingen zijn o.a. het Burkitt-lymfoom en T-cel leukemie), is daar van een effect van het afweermechanisme weinig te verwachten.

Verschijnselen. Er zijn zeven waarschuwingstekens voor kanker: abnormale bloeding of etterige afscheiding; iedere knobbel in de borst of elders; een zweer die niet spoedig geneest; aanhoudende verandering in de stoelgang; voortdurende heesheid of hoest; aanhoudende stoornissen van de spijsvertering of moeilijkheden bij het slikken; duidelijke veranderingen in een wrat of moedervlek. Als men een van deze verschijnselen bij zichzelf waarneemt, hoeft dit niet te betekenen dat men kanker heeft. Het verdient echter aanbeveling zich door een arts te laten onderzoeken.

Dit heeft twee voordelen. Als het loos alarm is, hoeft men niet langer in angstige onzekerheid te verkeren. Als het onderzoek aantoont dat er inderdaad sprake is van kanker, is er een redelijke kans dat de ziekte tijdig is ontdekt, en dat genezing mogelijk is.

Diagnose. Nieuwe technieken voor het opsporen van tumoren zijn de computertomografie en de kernspinresonantie. De verhoogde aanwezigheid van bepaalde eiwitten in het bloed kan soms een aanwijzing zijn dat er ergens in het lichaam een kankerproces gaande is. Er kunnen echter ook andere oorzaken zijn. Door middel van zeer specifieke antistoffen (monoclonale antistoffen) is het tegenwoordig mogelijk de aanwezigheid van antigenen (eiwitten e.d.) te bepalen die in verhoogde hoeveelheid aanwezig zijn in tumoren. Door verzamelingen (batterijen) van deze antistoffen te gebruiken, is het mogelijk een tumor op een scherm in beeld te brengen (imaging).

Kankerpreventie. Men neemt aan dat in westerse landen ca. 30 % van de kankergevallen te wijten is aan roken, 35 % aan het voedingspatroon en de resterende 35 % aan andere oorzaken. Dit betekent dat, als iedereen zou stoppen met roken, het aantal kankers met bijna eenderde zou afnemen. De factoren in de voeding die de kans op kanker verhogen zijn niet zozeer de additieven, maar vooral algemene bestanddelen zoals een te hoog vetgehalte en een te grote vleesconsumptie. Men vermoedt dat vooral een overmaat aan vet de kans op borstkanker vergroot. Dit blijkt o.a. uit het feit dat in Japan (waar de vetconsumptie laag is) borstkanker minder vaak voorkomt dan in de VS (waar de vetconsumptie hoog is). Als Japanners naar de VS emigreren, ziet men bij hun dochters na verloop van tijd dezelfde grote kans op borstkanker als bij Amerikaanse vrouwen.

Een vezelrijk dieet vermindert de kans op kanker van de darm. Vitaminerijk voedsel biedt ook een zekere bescherming. Zo vermindert vitamine A de kans op maagkanker. Hoewel vitaminen preventief kunnen werken, is van een genezend effect van vitaminen op een reeds bestaand kankerproces tot dusver geen bewijs. [dr.M.Sluyser]

LITT. A.Stijkel, Kanker door je werk (1980); A.van Burink-Withaar, Over een stoma gesproken (1981); M.Parker en D.Mauger, Kinderen met kanker (1981); M.Sluyser, Veertig procent geneest (1982).

Tabel 1. Aantal sterfgevallen per miljoen Nederlanders ten gevolge van kanker (1980)

plaats waar de kanker is begonnen aantal sterfgevallen bij

mannen vrouwen

lip 1 -

tong 4 3

mond-, neus- en keelholte 20 9

slokdarm 41 20

maag 231 135

dunne en dikke darm 161 203

endeldarm 88 68

alvleesklier 129 98

stembanden 26 2

longen 992 91

borstklier 2 376

baarmoederhals - 47

baarmoeder - 40

eierstokken - 114

prostaat 236 -

testis 7 —

blaas 104 32

schildklier 5 10

lymfeklieren (Hodgkin) 14 9

bloedcellen (leukemie) 78 57

Tabel 2. Nieuwe gevallen van kanker die zijn

aangesloten bij een Belg. mutualiteit

plaats waar de kanker is begonnen aantal personen

mannen vrouwen

mond- en keelholte 578 183

slokdarm 193 62

maag 736 495

darmen 794 963

endeldarm 730 653

strottehoofd 453 47

longen 3445 314

borstklier 96 4121

baarmoederhals - 801

baarmoeder - 801

prostaat 1111 -

huid 1010 1046

beenderen 38 40

leukemie 307 277

andere lokaties 3022 2531

andere nieuwvormingen van de lymfatische en de bloedvormende weefsels 587 504

Bron: NIS, Statistisch jaarboek van België, 1982.