Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Egypte

betekenis & definitie

(Al-Djoemhoeriya al-Arabiya al-Misriya), Arabische republiek in Noordoost-Afrika en gedeeltelijk (Sinai) in West-Azië, ca. 1 mln. km2, 43,47 mln. inw. Hoofdstad: Cairo.

ECONOMIE

De belangrijkste gewassen waren in 1982 maïs (2,7 mln. t), rijst (2,3 mln. t), tarwe (2,0 mln. t), katoen (452 000 t), sinaasappelen (916 000 t) en dadels (393 000 t). De in hoofdzaak traditionele industrie (levensmiddelen, textiel en sigaretten), die in handen is van staatsmonopolies, zorgt voor 20 % van het BNP. Sinds de vrede met Israël heeft Egypte de beschikking gekregen over het aardolieproduktiegebied in de Sinai. De belangrijkste afnemer is Israël. Daarnaast produceert Egypte jaarlijks 880 mrd. m3 aardgas. De afhankelijkheid van Israël als belangrijkste afnemer van fossiele brandstof plaatst de Egyptische politiek voor een delicaat dilemma: als Arabisch land moet Egypte tegen elke militaire actie van Israël zijn, maar als leverancier van aardolie heeft het land voordelen bij die acties, want dan stijgt de afzet. Zowel de toenemende pogingen om vrede in dit gebied te bewerkstelligen als de daling van de prijzen van de aardolie beloven de Egyptische economie in grote moeilijkheden te brengen.

POLITIEK

Op 6.10.1981 werd president Sadat vermoord tijdens een parade die Egyptes successen in de Jom Kippoer-Oorlog van 1973 herdacht. In de maanden die aan zijn dood voorafgingen, was zijn beleid in toenemende mate gekritiseerd. De publieke opinie nam het steeds minder dat Sadat de ene vernedering na de andere slikte en begon zich steeds meer te roeren. Op 25.1.1981 riep een groep prominente Egyptenaren op tot verzoening met de Arabische wereld en tot verwerping van de Akkoorden van Camp David en de hele daaruit voortvloeiende politiek, die een mislukking was gebleken. Ook de Socialistische Arbeiderspartij, die in 1978 op initiatief van Sadat was opgericht om het democratische imago van Egypte te verbeteren, distantieerde zich van de Akkoorden van Camp David.

De islamitische fundamentalisten, die in het begin van de jaren zeventig Sadats steun waren geweest bij het consolideren van zijn macht, begonnen zich eveneens te roeren. Aan de universiteiten waren de linkse organisaties verdwenen ten gunste van de fundamentalistische. Dat fundamentalistische klimaat gaf aanleiding tot ongeregeldheden tussen moslims en Kopten. De ergste daarvan hadden op 16 en 17 juni in Cairo plaats; daarbij vielen officieel 15 doden. Sadat ging steevast voorbij aan de sociale en economische achtergronden van het geweld, dat hij uitsluitend aan godsdienstig sektarisme toeschreef. Door hard toe te slaan bij elke uiting van verzet ondermijnde hij zijn prestige in eigen land steeds meer.

In sept. 1981 liet hij ruim duizend zgn. dissidenten interneren. In een rede op 5 sept. verdedigde Sadat zijn optreden met het argument dat hij verdere religieuze rellen wilde voorkomen. Hij verbood een aantal islamitische religieuze organisaties en zette ook de Koptische paus Sjenoeda III af.

Maar al spoedig bleek dat niet alleen sektarische herrieschoppers waren gearresteerd, maar ook politici van de oppositiepartijen, advocaten en journalisten, onder wie Nassers vertrouweling Mohammed Hasanein Heikal. De massale zuivering werd de onmiddellijke aanleiding tot de moord op de Egyptische president. Als door een wonder was vice-president Mohammed Hosni Moebarak aan de kogels ontsnapt en hij nam de leiding in handen.

Bij zijn installatie tot president op 14 okt. poogde hij de VS en Israël gerust te stellen. In zijn rede voor het parlement verklaarde hij voornemens te zijn de economische ‘open deur’-politiek van zijn voorganger voort te zetten, al had die intussen heel wat Egyptische bedrijven in een moeilijke concurrentiepositie gebracht. Bij monde van staatssecretaris Haig zegden de VS Moebarak hun steun toe. De levering van tanks, F16-jachtbommenwerpers en luchtdoelraketten werd bespoedigd en er werden enkele AWACS-radarvliegtuigen overgevlogen om de Libische grens in het oog te houden.

Na de annexatie van Jeruzalem had Sadat op 3.8.1980 de onderhandelingen over Palestijnse autonomie afgebroken. Half nov. 1981 werden de besprekingen op ministerieel niveau hervat, zonder dat er veel uitzicht was op concrete resultaten. Voor Egypte bleef het einddoel een onafhankelijke Palestijnse staat, terwijl Israël het voornemen te kennen gaf de bezette gebieden te annexeren. Een probleem vormde ook de samenstelling van een internationale toezichtsmacht voor de Sinai. Aanvankelijk bleek, met uitzondering van de VS, geen enkel land bereid troepen te sturen. De USSR had bij voorbaat bekendgemaakt elk voorstel tot oprichting van een VN-vredesmacht te zullen boycotten.

In nov. stemden enkele EG-landen toch met de VS in om buiten de VN om een legertje samen te stellen. Kort na zijn ambtsaanvaarding liet Moebarak talrijke politieke gevangenen vrij. In het kader van een grotere openheid organiseerde hij in 1982 werkgesprekken met een ruime groep van economen en andere specialisten. Zijn sobere levenswijze stak tegen die van Sadat af en in de strijd tegen de corruptie spaarde hij in het begin van 1983 zelfs de broer van zijn voorganger niet.

Met de ‘gematigde’ Arabische landen werden vanaf eind 1981 allerlei signalen uitgewisseld die getuigden van de wil tot reïntegratie van Egypte in de Arabische gemeenschap. Vooral nadat het Israëlische leger op 22.4.1982 de laatste vertegenwoordigers van rabbijn Kahanes Joodse Defensieliga uit de woestijnstad Jamit had verdreven, verstrakte Moebarak zijn standpunten ten aanzien van Israël. De regering-Begin bood daartoe ook ruimschoots de gelegenheid toen Israël op 6.6.1982 andermaal Libanon binnentrok in sept., na de evacuatie van de PLO uit Beiroet en de moord op de pas benoemde Libanese president Besjir Gemayel, de moslimwijken van de stad bezette, waarop de massamoord door rechts-christelijke militieleden in de Palestijnse kampen van Sabra en Sjatila plaatsvond.

Op 27.5.1984 werden in Egypte de meest open verkiezingen gehouden sedert de instelling van het parlement in de jaren twintig. Maar president Moebarak had door een aanpassing van de kieswet wel een gemakkelijke overwinning van zijn Nationale Democratische Partij (NDP) veilig gesteld. Behalve de NDP slaagde alleen de Nieuwe Wafdpartij, die pas op 2.1.1984 was gelegaliseerd, erin de kiesdrempel van 8 % te overschrijden. Zij veroverde 58 van de 448 zetels in het parlement. Omdat de Nieuwe Wafd een stembusakkoord met de fundamentalistische Moslim Broederschap had gesloten, kwamen er acht religieuze extremisten in de volksvertegenwoordiging. Na de verkiezingen ging president Moebarak op 17 juli over tot een regeringswijziging, die ook noodzakelijk was geworden door het plotselinge overlijden van premier Achmed Fwad Mohiëddin op 5 juni. De nieuwe premier werd minister van Buitenlandse Zaken generaal Kamal Hassan Ali.

Op 29 en 30 sept. waren er in Kafr el Dawar nabij Alexandrië hevige rellen naar aanleiding van een verhoging van de voedselprijzen. Daarbij vielen drie doden. Op 1 okt. besloot president Moebarak tot de annulering van de verhoging van de prijzen van brood, deegwaren en boterolie en zag hij ook af van een plan om de sociale bijdragen van de textielarbeiders te verhogen.

Internationaal raakte Egypte in 1984 nog meer uit zijn isolement. Op de vierde topontmoeting van de Islamitische Conferentie in het Marokkaanse Dar el Beida (Casablanca) van 16-19 jan. 1984 werd Egypte, dat in 1979 na zijn vredesverdrag met Israël als lid was geschorst, opnieuw verzocht zijn plaats in de organisatie in te nemen. Op 30 jan. ging Egypte op die uitnodiging in en op 7 febr. arriveerde Moebarak voor een officieel bezoek aan Marokko. Dit was het eerste bezoek aan een Arabisch land dat in 1979 de diplomatieke betrekkingen met Cairo verbrak. In de zomer werden de diplomatieke betrekkingen met de USSR op ambassadeursniveau hersteld. Maar het grootste succes was het herstel van de relaties met Jordanië op 25 sept., gevolgd door bezoeken van Moebarak aan Jordanië en van koning Hoessein aan Egypte.

Toen de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) op haar 17e Nationale Raad in Amman besloot met Jordanië en Egypte naar vredesmogelijkheden in het Midden-Oosten te zoeken, leek weer een hoofdrol voor Egypte weggelegd. Verzet tegen die ontwikkeling kwam van Syrië en Libië. Vooral met dat laatste land waren er nogal wat problemen. In mrt. stuurde Egypte troepen naar Soedan, nadat de Libische leider Kadhafi openlijk zijn steun had betuigd aan de Soedanese Volksbevrijdingsbeweging, die vanuit Zuid-Soedan het regime van president Noemeiri ten val wilde brengen. Libië werd door Noemeiri ook beschuldigd van een bombardement op het radiostation te Omdoerman op 16 mrt. In de zomer werd ook Libië verdacht toen in de Rode Zee mijnen bleken te zijn gelegd, die door een internationale vloot werden geruimd.

Op 2 okt. trok Egypte zich terug uit de overigens allang fictieve Federatie van Arabische Republieken (met Syrië en Libië), wegens Kadhafi’s kritiek op het herstel van de betrekkingen met Jordanië. Moebarak onthulde bij die gelegenheid dat Egypte bewijzen bezat dat Libië plannen had voor het vernielen van de Aswandam.

LITT. P.J.Vatikiosis, The history of Egypt: from Muhammed Ali to Sadat (1980).