Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zaad, zaadlob, zaadknop

betekenis & definitie

Zaad, zaadlob, zaadknop - Wanneer men het vruchtbeginsel van een bloem opent, vindt men daarin één of meer zaadknoppen; deze zijn aan den rand der vruchtbladen vastgehecht en bestaan zelf uit een nucellus, omgeven door één of twee hulsels of integumenten. In dien nucellus ligt een holte, embryozak of kiemzak genaamd, waarin eenige cellen gelegen zijn, waaronder de eicel. Bij de bevruchting groeien stuifmeelbuizen binnen in het vruchtbeginsel, één daarvan dringt in den zaadknop en van de twee mannelijke kernen vereenigt de een zich met de kern van de eicel, de ander met de kern van den kiemzak. Als gevolg daarvan ontwikkelt de bevruchte eicel zich tot embryo of kiem, de bevruchte embryozak tot endosperm, terwijl de nucellus kan uitgroeien tot een perisperm.

De zaadknop gaat nu na de bevruchting over tot zaad, waaraan men dus kan vinden de zaadhuid (ontstaan uit de integumenten en meestal den nucellus en soms het endosperm), de kiem, het endosperm en het perisperm. Het laatstgenoemde weefsel ontbreekt meestal (het komt b.v. bij de peper voor), het endosperm is meestal aanwezig, maar het kan in het rijpe zaad al verdrongen zijn, zooals bij de boonen. De kiem bevat een worteltje en een pluimpje en bij de Monocotylen één zaadlob, bij de' Dicotylen twee en bij de Gymnospermen meer zaadlobben; deze zijn op te vatten als de eerste bladen. Met de verandering van zaadknop tot zaad gaat gepaard de overgang van het vruchtbeginsel in vrucht.