Willem I (II en III) - koning der Nederlanden, geb. te ’s-Gravenhage in 1772, was de zoon van W. V. Tijdens den oorlog tegen Frankrijk leidde hij als kap.-gen. de verdediging van het Noordelijk deel van Brabant in 1793 en streed daarna met de geallieerden aan de Fransche grenzen, nam deel aan het beleg van Maubeuge en nam in 1794 Landrecies. Na de nederlaag van de geallieerden bij Leuven, Juni 1794, moest W. met het Staatsche leger terugtrekken. In den steek gelaten door de Oostenr. en Engelsche troepen, was W. niet opgewassen tegen de Fransche overmacht. Bij Gorcum beproefde hij te vergeefs de Franschen te keeren.
In 1795 ging hij met zijn vader naar Engeland, maar vertrok van hier spoedig naar Berlijn. Na zich in betrekking te hebben gesteld met de Prinsgezinden in Holland, deed hij in 1799 een poging om tijdens de landing der Engelschen en Russen in Holland het stadhouderlijk gezag te herstellen. De hervormingen, die hij echter in uitzicht stelde, waren te onbeduidend dan dat het volk er door aangetrokken werd. In ’t najaar van 1799 verliet hij dan ook weer Holland en hield hij zich eerst in Engeland bezig met het organiseeren van een Hollandsch legerkorps. In 1802 kreeg hij van Napoleon de landschappen Fulda, Corvey en Weingarten benevens de rijkssteden Dortmund, Isny en Buchhorn. Na den dood van zijn vader kreeg hij ook Nassau (1806). In conflict geraakt met Napoleon door zijn weigering om zich aan te sluiten bij den Rijnbond, nam hij aan de zijde van Pruisen deel aan den oorlog tegen Frankrijk, waardoor hij zijn landschappen verloor. Gedurende de volgende jaren bleef hij te Berlijn.
In 1813 trad hij in onderhandeling met Czaar Alexander om te komen tot bevrijding van Nederland, maar vond niet veel vertrouwen. Toen echter de Nederlanden onder leiding van Hogendorp zich losgemaakt hadden van het Fransche gezag, riep men hem terug, waarop hij in Dec. 1813 als souverein vorst het gezag aanvaardde onder verplichting een grondwet tot stand te doen brengen. Zijn reactionnaire gezindheid kwam al dadelijk aan het licht door het herstellen van de heerlijke rechten. In 1814 kwam de grondwet tot stand, waarbij hem een groote macht werd gelaten, welke ook bestaan bleef, toen met het oog op de vereeniging met België in 1815 een nieuwe grondwet tot stand kwam, waarbij hij den titel kreeg van koning. Door het instellen van het amortisatie-syndicaat wist hij de financieele contrôle van de volksvertegenwoordiging onmogelijk te maken, terwijl de wet, waarbij vastgesteld werd, dat algemeene maatregelen van bestuur strafbepalingen konden geven, hem in staat stelden buiten de volksvertegenwoordiging om te regeeren. Met van Hogendorp geraakte hij in onmin. Veel heeft W. gedaan voor herleving van de welvaart. De oprichting van de Nederl.
Bank, van de Nederl.-Indische Handelmaatschappij, de aanleg van wegen en kanalen kwam aan den handel ten goede. Het onderwijs werd bevorderd (o.a. oprichting der Veeartsenijschool). Door zijn bemoeiingen begon de industrie te herleven. Zijn reactionnaire gezindheid moest hem echter op den duur in botsing brengen met de Belgen, die meer voelden voor een liberaal bewind. In den Belgischen opstand nam de koning nu eens een weifelende, dan weer een koppige houding aan, vooral toen hij in 1832, hopende op Europ. verwikkelingen, weigerde zich bij de beslissing der mogendheden neer te leggen. (Zie BELGIË). De financieele lasten, die hierdoor aanmerkelijk verzwaard werden, deden in het land een groote ontevredenheid ontstaan. Zoo teekende de koning ten slotte in 1839 de z.g. 24 artikelen van Londen. Hij verloor daarbij België en een deel van Luxemburg.
Zijn titels werden: koning van Nederland, groot-hertog van Rennenberg en hertog van Limburg. Door zijn huwelijksplan met een Katholieke gravin d’Oultremont bracht hij nog grooter ontstemming onder het volk, waarop W., die tegen zijn zin genoodzaakt was geweest tot een, zij het ook onbeduidende, grondwetsherziening, in Oct. 1840 afstand deed. Hij vestigde zich in Berlijn, waar hij in 1843 stierf. — W. II, geb. te ’s-Gravenhage in 1792, was de zoon van W. I. In 1795 verliet hij met zijn moeder en grootmoeder Holland en werd verder opgevoed in Pruisen, waarheen zijn moeder in 1796 vertrokken was. In 1809 zond zijn vader hem naar Engeland, ten einde te studeeren in Oxford. Als officier nam hij in de jaren 1811-13 deel aan den oorlog tegen de Franschen in Spanje en Zuid-Frankrijk. In Dec. 1813 in Holland aangekomen, belastte zijn vader hem met het opperbevel over het leger, in welke functie hij de Franschen uit Brabant verdreef. In de jaren 1814 en 1815 stond hij aan het hoofd van de troepen in België en nam onder het opperbevel van Wellington deel aan den slag bij Waterloo. Van geheel anderen aard dan W. I, moest hij met zijn vader in conflict komen, wat vooral scherpe vormen aannam in het begin van den Belgischen opstand, daar men hem verdacht, koning van België te willen worden.
Hij leidde in 1831 den Tiendaagschen veldtocht. Na den afstand van zijn vader in 1840 koning geworden, dacht hij er niet over, in liberalen geest te regeeren. Door de gebeurtenissen van 1848 genoodzaakt, stemde hij ten slotte toe om de grondwet in den geest van Thorbecke en de zijnen te wijzigen. Kort na de totstandkoming van de grondwetsherziening stierf W. in Tilburg in 1849. — W. III, geb. te Brussel in 1817, was de zoon van W. II. Koning geworden in 1849, wilde hij de regeering weer in monarchalen zin wijzigen, waardoor hij ten slotte in botsing moest komen met de liberalen.
Na ’t conflict tusschen hem en de volksvertegenwoordiging in 1866-67 ten gevolge van zijn houding in de Luxembergsche kwestie, moest hij zich neerleggen bij de invoering van het zuiver parlementaire stelsel en had hij voortaan zich te onthouden van alle bemoeiing met de regeering. Wegens ziekte moest hij in 1889 de regeering overlaten aan den Raad van State, die in 1890, nadat de koning nog eenmaal het bewind in handen had genomen, zijn vrouw Emma tot regentes aanwees. Kort daarop stierf hij. — W., geboren te ’s-Gravenhage in 1840, was de oudste zoon en vermoedelijke opvolger van W. III. Hij leefde bij voorkeur in Parijs, waar hij in 1879 stierf.