Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Vinken

betekenis & definitie

Vinken - Fringillidae, een familie der zaadetende zangvogels. Een zeer rijke familie, waarvan de soorten gekenmerkt zijn door het bezit van een puntigen bovensnavel, even hoog en breed als de ondersnavel ; de geheele snavel is iets langer dan hoog. In ons land komen 6 geslachten met 11 soorten voor. De meest gewone is de vink, boekvink of botvink, Fringilla coelebs, ter lengte van 16 c.M., staart 7 c.M. ; over den vleugel een breede witte, en achter dezen een smallere gele dwarsband.

Overal in Europa tot 66° N.Br. en W.-Siberië, Z.-waarts tot in KleinAzië. Trekt ’s winters naar Tunis en Egypte. Hier te lande zomervogel van Februari tot October ; komt ’s winters hier ook dikwijls voor, is dan uit O.-Europa hierheen getrokken. Nestelt in boomen ; het nest wordt vervaardigd uit loof en mossen, grashalmen, enz. Boschvogel, overal hier te lande. Nuttig door het eten van insecten ; in den nazomer voedt de v. zich met zaden ; kan schade aanrichten door het uit den grond halen van ontkiemde korrels ; het nut overweegt echter, Zie verder bij KEEP, HUISMUSCH, RINGELMUSCH, BARMSIJSJE, SIJSJE, PUTTER en KANARIE.