Vestingsteisel - Het Nederlandsche v. dateert uit de 17de eeuw, toen Menno van Coehoorn een vestingsteisel ontwierp, omvattend de Noordelijke provinciën, Gelderland tot aan den IJsel, het Noordelijk deel van Brabant en bijna geheel Zeeland met daarachter als 2de linie de Oud-Hollandsche Waterlinie van 1672. Aan deze plannen is wel begonnen, maar ze zijn nooit voltooid. Na 1815 wilde Generaal Krayenhoff de Oostgrens doen verdedigen door het veldleger, gesteund door enkele vestingen.
De afsluiting van de provinciën Holland en Utrecht zou geschieden door de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Na de afscheiding van België werd tevens in beginsel besloten tot het maken der Stelling van Amsterdam als centraal reduit voor de landsverdediging. Door de z.g. Vestingwet van 1874 werd meer eenheid gebracht in het vestingstelsel, werd besloten tot den bouw van nieuwe en de verbetering van oude werken in de bestaande stellingen, alsmede tot het maken en verbeteren van inundatiemiddelen, terwijl het v. — met opheffing van een groot aantal z.g. schadelijke vestingen — werd teruggebracht tot de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, de Stelling van Amsterdam, de Stelling van Helder, de Stelling van ’t Hollandsch Diep en het Volkerak en de Stelling van de Monden van de Maas en het Haringyliet, welke laatste gedurende de mobilisatie werd gewijzigd in de Stelling van de Monden van de Maas en de Schelde.