Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Stek

betekenis & definitie

Stek - naam voor het afgesneden plantendeel, dat, onder gunstige omstandigheden, tot een nieuwe plant kan opgroeien. Zulke deelen zijn: jonge scheutjes, bladlooze twijgdeelen, afzonderlijke knoppen of oogen, bladeren of stukjes er van, wortelstukjes, bolschubben. Ieder dezer rubrieken geldt voor bepaalde planten. In boom- en bloemkweekerijen worden jaarlijks millioenen planten uit stek gekweekt.

Het stekken geeft meer zekerheid dan het zaaien, dat de nieuwe plant dezelfde eigenschappen heeft als de moederplant. Vele planten geven eerder stek dan zaad. Het stekken geschiedt op bepaalde tijden en met allerlei voorzorgen in kweekkassen of ruimten, waar de regeling van licht en vocht en der temperatuur van lucht en bodem mogelijk is. Eenvoudiger is het stekken in bakjes of schotels onder ruit of stolp. De makkelijkst groeiende stekken vormen wortels in den open grond. De liefhebber stekt sommige kamerplanten in een fleschje met water. In den boschbouw worden enkele boomsoorten door stek voortgeplant, bijv. de Wilg (zie GRIEND), Populier, Vlier en Liguster. In de groenteteelt komt het alleen voor bij splijtkool, die geregeld langs dien weg wordt vermeerderd.

< >