Segantini (giovanni) - Jan. 1858—Sept. 1899. Schilder van het Alpenlandschap, geb. te Arco in Z.-Tirol, als klein kind door zijn vader verlaten, jeugd vol armoede en ellende, was zwijnenhoeder en kroegjongen, gestichts-kind en schoenmakertje, tengevolge van getoonden teekenaanleg, bij een huisschilder en ten slotte bezoeker der teekenschool in de Brera te Milaan en teekenaar bij de Anatomie. Zijn beschermer, de kunstkooper Grubici, helpt hem aan een atelier. Hij schildert dan stillevens en genrestukken, o. a. ’t portret van Signora Bugatto met wie hij huwt, en zij vestigen zich te Pusiano aan ’t Comomeer.
Hier begint hij zijn schildering van de herders en hun kudden, vergelijkbaar met Millet, doch in uitvoering verschillend, o. a.: „Uno di piu”, de schapenhoedster met ’t pasgeboren lam en ’t beroemde „Ave Maria”, geweigerd op een tentoonstelling te Milaan, later in ’83 bekroond te Amsterdam. Hij trekt naar Cartagnola en Carella, schildert daar o.a. de „Koeien in tegenlicht bij een hek staande”, in 1887 te Amsterdam geëxposeerd, later aangekocht door de Ital. regeering te Bologna, en „Het Ploegen”, nu in de Pinakothek te München. In 1889 behaalt hij te Parijs de gouden medaille. Hij verlaat de Voor-Alpen, trekt over de Bernina naar ’t Engadin, waar hij in Silvaplana, Savogni en vervolgens, steeds hooger, te Maloja heeft gewerkt. In de transparante atmosfeer schilderde hij zijn schilderijen in zuivere kleuren, volgens zijn, reeds vroeg door hem toegepaste, diviseermethode. Verscheidene oudere stukken werden opnieuw in helderder kleur geschilderd, en nieuwe ontstaan, o.a. „de Ploegers in ’t Engadin” en verschillende, die de Lente verheerlijken.
In zijn laatste periode, die van Maloja, wordt hij symbolicus. Dan ontstaan o.a. de „Allegorie van de Lente” en „Het Leven”, deel van een triptiek: „De Natuur”, dan ook de „Slechte Moeder” en „de Liefde des Levens”. Bezig met een groot triptiek: „Het Leven, de Natuur, de Dood”, wordt hij ziek in een hut in de Hoog-Alpen en sterft plotseling in Sept. 1899. Litt.: L. Villari, G. S.; W. Ritter, G.S.; Marcel Montandas Künstlermonogr. (Knackfuss); Bianca Segantini: Schriften u. Briefe (Leipzig 1909); Otto v. Tusschenbroek, Elz. Mdschr. (Maart 1918).