Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Plioceen

betekenis & definitie

Plioceen, - de laatste periode van het tertiaire tijdvak. Tegen het einde van het Mioceen trok de zee zich zeer sterk uit Europa terug, zoodat Duitschland in het Plioceen reeds geheel boven zeeniveau verrees. Alleen in het Oosten van Engeland, hier en daar in ’t Noorden van Frankrijk, Noord-België en in ons land, uitgezonderd het Zuidelijkst en het Oostelijkst gedeelte, strekte zich de Pliocene Noordzee nog uit. Het Kanaal scheidde nog niet Frankrijk van Engeland en er zijn aanwijzingen, dat deze landen over Ijsland nog met Groenland en Noord-Amerika waren verbonden.

De zoogdierenfauna (zie ook de plaat voor de Fauna van het Tertiair) ontwikkelde zich verder. Verschillende in het Mioceen reeds aanwezige geslachten treden weer op, daarnaast vele andere. Bekend zijn Dinotherium giganteum, Mastodon longirostris, Rhinoceros incisivus, Hipparion gracile, Equus stenonis, Elephas meridionalis en E. antiquus, Hippopotamus, Machaerodus pliocenicus, verschillende herten, varkens, apen, waaronder anthropomorphe, enz. De mariene weekdierenfauna in Zuid-Europa vertoont reeds zeer groote overeenkomst met de recente; die van Noord-Europa bezit een sterk Noordelijk karakter. Van de hier optredende soorten moeten vooral worden genoemd Astarte-soorten, Cyprina Islandica, Buccinum Groenlandicum, Panopaea Norvegica e. a., waaruit de toenemende afkoeling in Noord-Europa blijkt.

De brakwater-fauna is gekenmerkt door Congeriën (w.o. C. subglobosa), Melania’s, enz. In ’t zoete water heerschen vooral Paludina’s. In Zuid-Frankrijk konden zich nog een paar palmen handhaven, w.o. Sabal. In MiddenEuropa zijn als meest voorkomende plantengeslachten: de eik, beuk, populier, els, iep, okkernoot, berk, magnolia, kastanje, den, Larix, Sequoia, Taxodium, enz.

< >