Pidië, - vulgo Pédir, zelfbesturend landschap in het Gouv. Atjèh en Ond.afd. N.-kust van Atjèh, onderafd.
Sigli, met een oppervlakte van ongev. 250 K.M.2 ; is over het geheel vlak, bedekt met vruchtbare rijstvelden, pinang-, klapper- en peper-aanplantingen, enz., doorsneden door talrijke rivieren, o. a. door de Pidiërivier, die zich ontlast in een lagune, en telt verscheidene uitgestrekte kampongs. Na het eindigen van het verzet in het eigenlijke Atjèh moesten in 1897 en 1898 expedities naar P. gezonden worden.