Palmyra, - Grieksche benaming voor Tadmor (tegenwoordig Tudmur uitgesproken), oude stad, lag in een oase der Syrische woestijn, onder 34° 18' N.B. en 66° 40' O.L. van Ferro. Volgens de overlevering stichtte Salomo P., doch in 1 Kon. 9, 18 is waarschijnlijk de lezing Tadmor uit Tamar bedorven. Vermoedelijk was P. reeds zeer vroeg een belangrijke handelsplaats, daar de karavanen uit de Euphraatlanden naar Syrië en de Middell. zee haar weg over P. namen. Antonius maakte in 34 v. C. een strooptocht naar P., dat van toen af eerst in het Westen onder dezen naam bekend werd.
Van dien tijd af zien wij P. als een republiek onder Romeinsch protectoraat met een Arameesch sprekende bevolking. Haar bloeitijd valt echter eerst in de 3de eeuw na C. onder Odenathus en diens weduwe Zenobia (Zainab). De eerste voerde den koningstitel, oorloogde tegen de Perzen en werd 267 vermoord. Zenobia breidde haar heerschappij over Syrië en Mesopotamië uit, maar geraakte daardoor in strijd met de Romeinen. Aurelianus versloeg haar troepen bij Hims, belegerde P. en nam Z. gevangen, 273. Toen was het met de glorie van P. gedaan, hoewel de geheele verwoesting der stad wellicht eerst ten gevolge van aardbevingen plaats gehad heeft. Maar de belangrijke ruïnes, die nog daarvan over zijn, getuigen van de vroegere grootheid dezer stad en van de beschaving der oude inwoners. Zij werden eerst in 1678 weder ontdekt en uitvoerig door Wood en Dawkins 1812 beschreven, onder den titel „The ruins of P.” Verder zijn in de 19e en 20e eeuw de Grieksche en Arameesche inscripties onderzocht en uitgegeven in Waddington, Inscriptions de Syrië, Parijs 1870 en Sobernheim, Palmyrenische Inschriften, Berl. 1906 (Mitt.
Vorderasiat. Ges.). — Langs de hoofdstraten waren Korinthische zuilenrijen opgericht, soms 20 M. hoog. Eén rij staat nog over een lengte van 1100 M. overeind. Behalve deze zuilenrijen vindt men in P. een grooten tempel van Baal-Helios, waterleidingen, triumfbogen en graven. Van deze laatste zijn de eigenaardig strakke, rijk versierde bustes met opschriften afkomstig, die de eenige typisch Palmyreensche kunstvoorwerpen in Europeesche musea vormen. Zie verder nog Deville, Palmyre, (Parijs 1894).