Opsporing - Met het opsporen van strafbare feiten, zijn, ieder voor zijn gebied en naar de onderscheidingen der wet, belast:
1) de veld- en boschwachters (zie ook artt. 19—21 Sv.)
2) de officieren en onderofficieren der maréchaussée 3) de directeuren en commissarissen van politie en de waterschouten 4) de burgemeesters of wie hen vervangen, doch alleen in gemeenten, waar geen commissarissen van politie zijn 5) de kantonrechters 6) de ambtenaren van het openbaar ministerie (zie ook artt. 23 en 31 Sv.), behalve die bij de kantongerechten 7) andere beambten in zaken bij bijzondere wetten en verordeningen aan hun waakzaamheid toevertrouwd (art. 8 Sv.).
In gemeenten, die in afdeelingen van politie zijn verdeeld, oefenen de commissarissen van pol. hun ambtsverrichtingen uit over de geheele uitgestrektheid der gemeente, zonder zich van deze verplichting te kunnen verschoonen op grond, dat de feiten gepleegd zijn buiten zijn bijzondere afdeeling (art. 9 Sv.). Elke gestelde macht, elk openb. ambtenaar, die in de uitoefening van zijn bediening kennis bekomt van een strafb. feit, moet daarvan dadelijk aan den ambten, v. h. O. M. kennis geven en aan dezen inzenden alle de bescheiden, processen-verbaal en akten tot de zaak betrekkelijk (art. 10 Sv.). Op vordering van de officieren van justitie moeten de hulpofficieren, d. z. de in art. 8 onder 2—5 genoemden, alle zoodanige narichten geven en onderzoek bewerkstelligen ter zake van feiten aan de kennisneming der rechtbank onderworpen, als met welker vervolging zij worden belast (art. 38 Sv.). De commissarissen van politie, of bij gebreke daarvan de burgemeesters, moeten de strafb. feiten nasporen, aan de kennisneming van den kantonrechter onderworpen, zelfs die, welke tot het bijzonder toezicht der veld- en boschwachters behooren (art. 16 Sv.). Binnen 3 dagen moeten zij de betreffende stukken aan den ambtenaar v. h. O. M. zenden (art. 18). De opsporingsambtenaren kunnen de hulp van de openbare burgerl. of de gewapende macht inroepen (art. 27 Sv.).
Zie ook BEGUNSTIGING.