Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Normandië

betekenis & definitie

Normandië, - oud hertogdom en provincie van Frankrijk. Het omvat het Oostelijk deel van het Bretonsch Normandisch massief, dat uit zeer oude gesteenten bestaat en het Jura- en Krijtplateau, dat tot het Westelijk deel van het Bekken van Parijs behoort. Over het algemeen is het land een golvend plateau. Behalve de met dorre heiden bedekte hoogere deelen van het steenachtige Westen is N. vruchtbaar.

Vooral vindt men er prachtige weiden, waardoor de paarden- en runderteelt en de zuivelbereiding er op een hooge trap staan. La Perche is beroemd om de paarden. Zeer belangrijk zijn tuinbouw en vruchtenteelt, vooral van appelen, waarmee de ciderbereiding in verband staat. Langs de kust woont een visschersbevolking. De voornaamste industrieën vindt men in de buurt van de oude hoofdstad Rouen, vooral textiel- en aardewerk. Tegenwoordig is N. verdeeld in de departementen Manche, Calvados, Orne, Eure en Seine-Inférieure, te zamen ± 30.000 K.M.2, met 2.380.000 bewoners. — Ge schiedenis. Normandië, dat reeds bewoond was in het palaeolithische en neolithische tijdperk, werd in de jaren 57 en 56 v. C. door Julius Caesar veroverd. De Keltische bevolking, die hier in dien tijd woonde, nam spoedig de beschaving van de Romeinen over.

Beteekenis kreeg ’t landschap, dat deel uitmaakte van de Rom. prov. Lugdunensis, doordat hier de troepen werden gelegerd, welke, staande onder het bevel van den dux tractus Armoricani et Nervicani, belast waren met de verdediging van de Gallische kust tegen de invallen van Saksers en Franken. De steden, die bloeiden door handel en industrie, o. a. Rouaan en Lisieux (Noviomagus), werden voorzien van Castra. In de 4e en 6e eeuw gelukte het Saksers zich in West-Normandië te vestigen. Door deze invallen van Germaansche stammen ging ’t Christendom, dat reeds in’t eind van de 3e eeuw aanhangers vond in Normandië, te niet. Na de verovering van Gallië door de Franken, kwam N. onder Frankisch gezag, dat in de 6e en 7e eeuw ’t Christendom hier bevorderde, dat voornamelijk is uitgegaan van de abdijen van Jumière en Fontenelle (gesticht ± 650). N., dat onder de heerschappij van de Merovingen zich rustig ontwikkeld had, werd in de 9e eeuw geteisterd door invallen van de Bretons en Noormannen. De eersten bezetten West-Normandië in ’t begin der 9e eeuw, terwijl de laatsten, die ± 820 voor ’t eerst hier verschenen, later, onder leiding van hun hoofd Ragnar Lodbrok (± 885), de rest van ’t landschap bezetten.

Tusschen 911 en 918 werd hun aanvoerder Rollo door den West-Fr. koning Karel den Eenvoudige met Normandië beleend. De titel van hem en zijn eerste opvolgers was comes of marchio ; later werden zij evenwel dux (hertog) genoemd. Tegenover den koning namen zij een onafhankelijke positie in; in hun gebied wisten zij de aanzienlijke Noormannen, die stukken land hadden gekregen, te dwingen, hun oppergezag te erkennen. ’t Leenstelsel in Normandië had daardoor ook een geheel ander karakter dan in andere landen. De leenman was hier onderworpen aan een voortdurende controle van zijn leenheer. In 1066 verovert Willem van Normandië Anglia, waardoor de Anglo-Normandische staat gevormd wordt, welke in 1154 overgaat in den Anglo-Angevinischen staat, waarvan N. deel uitmaakt (zie GROOT-BRITTANNIË, Gesch.). Herhaaldelijk worden leden van ’t Eng. koningsgeslacht met ’t hert. N. beleend. In 1204 wordt N. door Philips II August van Frankrijk op Jan zonder Land van Engeland veroverd.

Sedert dat jaar maakt N. deel uit van Frankrijk. — Litt.: De Mortillet, Les monuments Mégalithiques des Calvados ; Van der Kinlere, La question des Suèves et des Saxons (Buil. Ac. Siences, Lettr. et B. Arts 3e d. t. 55); Cochet, La Normandië sousterraine (1854); Vogel, Die Normannen und das Frankische Reich bis zur Gründung der Normandië (1916); Howorth, Ragnall Ivesson and Jarl Olir (Engl. Rev. 1911); Prentout, Essai sur les origines et la fondation du duché de N.(1911); Haskins, Normandy under William the Conqueror (Am. Hist. Rev. XIV); Lucien Valin, Le duc de Normandië et sa cour (1910); (zie ook Prentout, Les régions de France, Rev. Synth. hist. 1909); Pounsche, The Loss of Normandy (1913).