Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Naturalisatie

betekenis & definitie

Naturalisatie, - opneming van iemand in een staatsverband, waartoe hij tot dusverre niet behoorde. Hij verwerft daardoor de nationaliteit van den naturaliseerenden staat. Volgens art. 6 Gr.w. is hier te lande voor n. van een vreemdeling een wet vereischt. Zie ook art. 3 der wet op het Nederlanderschap, dat verder eischt, dat men meerderjarig is en gedurende de laatste 5 jaren zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf in het Rijk of zijn koloniën of bezittingen in andere werelddeelen heeft gehad, of dat men het Nederlandschap heeft verloren.

Zie voor het recht bij n. te betalen de wet van 31 Dec. 1920, Stb. 955. — N. kan ook om redenen van staatsbelang worden verleend. Dan gelden de genoemde eischen niet. De voorwaarden, aan een dergel. n. verbonden, worden in de wet, waarbij ze verleend wordt, geregeld (art. 4). Overeenkomstig dit art. had bij de wet van 26 Jan. 1901, Stb. 38, de n. plaats van Z. H. Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, Hertog van Mecklenburg, enz. — In artt. 5 en 6 der Wet o. h. Ned. zijn de gevolgen der n. geregeld ten aanzien van de vrouw en de minderj. kinderen van dengene, die genaturaliseerd wordt (verg. art. 6 Gr.w.).