Morchella - het geslacht Morchella behoort tot de familie der Helvellaceae, klasse der Ascomycetes of Zakjeszwammen. Van al de in ons land voorkomende Paddenstoelen is de Morchella of Morielje wel het langst en meest bekend, ook het meeste gegeten en naar waarde geschat. „De gesteelde spons”, zooals zij veelal en met recht genoemd wordt, is zoo kenbaar, dat zij onmogelijk met een verkeerde andere soort verwisseld kan worden. Bovendien verschijnt zij in een tijd, waarin nog geen andere paddenstoelen voorkomen, n.l. in het vroege voorjaar. Zij luidt om zoo te zeggen het „Paddenstoelenjaar” in, en vindt men ze bij gunstig (vochtig) weer reeds einde Maart, zeker begin April, en blijven ze tot einde Mei of begin Juni.
Zij is vooral een bewoonster van onze duinstreek, waar zij in de loofboschjes, ook wel in het kale, onbegroeide duin voorkomt. In de bosschen van de „Middenduinen”, groeit zij vooral aan den voet van iepen, ook eiken, terwijl ze ook een enkelen keer onder Conifeeren gevonden wordt. Ook op klei- en vooral op bemesten grond groeit zij graag, zoodat wij haar ook vinden in tuinen, plantsoenen, kweekerijen enz. Merkwaardig is het, dat de Morielje op dergelijke laatstgenoemde plaatsen zelden twee of meerdere jaren achtereen te vinden is, terwijl ze op eerstgenoemde plekken regelmatig ieder jaar weer verschijnt. Volgens de „Catalogue raisonné des Champignons des Pays-Bas” (1905) komen er in ons land 7 Morchella soorten voor. De meest bekende en meest algemeene is: Morchella esculenta (L.) Pers., Plaat Eetbare Zwammen I, nr. 2. Deze soort varieert zóó zeer in kleur en vorm, dat uit haar, door de Mycologen, verscheiden andere soorten gemaakt zijn, terwijl het inderdaad slechts modificaties zijn, ontstaan door temperatuursinvloeden en verschil in grondgesteldheid, Men ziet ze met den hoed in kleuren van heel lichtgeel, tot donkerbruin en paars-rood (onder Coniferen). Eveneens de hoeden van zuiver bolrond tot langgerekt elliptisch. Ook jonge en volwassen exemplaren kunnen zeer verschillend van uiterlijk zijn.
Een beslist andere soort is Morchella (Mytrophora) rimosipes DC., die den hoed niet, zooals M. esculenta, geheel vast om den steel heeft, doch daarvan gedeeltelijk los hangt, bovendien een geheel anderen bijna ronden, gladden steel en anders gevormde alveolen aan den hoed heeft, terwijl de kleur van den conischen hoed zelden bruin, doch meest donker olijfkleurig is. Ook deze soort is zeer variabel en deze variëteiten zijn ook weer als andere soorten beschreven. Deze laatstgenoemde soort is wel eetbaar, doch niet smakelijk, terwijl Morchella esculenta van de oudste tijden af bekend is als een bijzondere lekkernij. Zij mag echter nooit rauw gegeten worden, daar zij een giftig zuur, het z.g.n. helvellazuur, bevat, dat echter vluchtig is en bij goed doorkoken verdwijnt. De toebereiding van Morieljes eischt wat zorg, omdat in de alveolen of openingen van den hoed door de aanwezigheid van een kleverige stof veel zand blijft hangen, wat er moeilijk uit is te wasschen; wat zout of azijn in het afwaschwater bevordert het schoon worden.
Morieljes laten zich zeer goed, in den oven of in de zon gehangen, drogen. Morieljes te kweeken is ook al sinds de oudste tijden een streven van vele menschen geweest. Sommigen gelukte het haar in kleine hoeveelheden te kweeken op asch van hout, waar de sporen op uitgezaaid werden, doch om ze in ’t groot voor den handel te kweeken, is tot nu toe nog aan niemand gelukt. Zie ook plaat Eetbare Zwammen I, nr. 4, Helvella esculenta.