Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Modern

betekenis & definitie

Modern - in het algemeen tegenover antiek. Als zoodanig kan het woord op allerlei terrein worden gebruikt en allerlei onderscheidingen en tegenstellingen aanduiden. Men spreekt b.v. van den modernen tijd, den modernen mensch, die onder andere omstandigheden leeft, anders georiënteerd is dan vroeger. Hierbij behoeft het moderne niet wezenlijk anders te zijn dan het antieke, oude.

Zoo bestaat in Duitschland een theologische richting, die zich modern positief, d.i. die tegelijk modern, d.i. van onzen tijd en positief, d.i. rechtzinnig, met de Christelijke belijdenis van alle eeuwen één wil zijn. Zoo sprak men reeds in de Middeleeuwen van m., in zooverre een zekere strooming in de theologie, geleid door W. Occam, zich een nieuwe methode veroorloofde, die als moderne weg (Lat. via moderna) tegenover den ouden (Lat. via antiqua) werd gesignaleerd. Intusschen wordt het woord m. gewoonlijk op religieus-kerkelijk-theologisch terrein ook wat den inhoud der nieuwe gevoelens, opvattingen, methoden gesteld tegenover het oude. De tegenstelling is dan modern—orthodox. In de 19e eeuw heeft zich zoo t.o. het Modernisme de Moderne richting en de Moderne theologie ontwikkeld. Het woord m. komt waarschijnlijk in dezen zin het eerst voor bij H. T. Huet, „Wenken opzichtelijk de moderne theologie”, 1868. Deze richting en theologie, bepaaldelijk door de theol. hoogleeraren te Leiden, J.H. Scholten en J. H. Kuenen vertegenwoordigd, sloten zich aan bij den geest van den nieuweren tijd en de daarmee overeenkomstige wetenschap en pasten deze toe op den godsdienst, ’t Christendom. Men ging uit van de rede, de ervaring, het algemeen, natuurlijk menschelijke, zooals dit in de wijsbegeerte en de natuurwetenschap gebruikelijk was, en kwam dus in botsing met het Christendom van bijbel en kerk, dat bovennatuurlijk is georiënteerd: men denke aan de onderscheiding van het bovennatuurlijke en natuurlijke, den val en de verlossing, het wonder op natuurlijk en geestelijk gebied (resp. bijbelsche wonderen en wedergeboorte), de schepping, den God-mensch, de z.g.n. heilsfeiten: bovenatuurlijke geboorte, dood, opstanding, verheerlijking van Christus.

Het kostte het Modernisme moeite deze onderstellingen te vervangen door die van het moderne wereldbeeld en de levensbeschouwing, waarbij alles werd voorgesteld als een natuurlijk proces van ontwikkeling, optimistisch, deterministisch. Toch achtte men dit mogelijk. Men achtte het de ontwikkeling van het Protestantisme als beginsel van vrijheid van onderzoek en persoonlijkheid. (Zie NIEUW-PROTESTANTISME), Naast dit intellektualistische, monistische Modernisme stond het ethische, dualistische van S. Hoekstra, dat geloof en wetenschap, zedelijk leven en kosmisch proces scheidde en den godsdienst tot de eerste sfeer beperkte. Religieus-ethische waarde en wetenschappelijke waarheid werden scherp gescheiden. — Beide richtingen hebben haar verloop gehad min of meer naast elkaar of met elkaar vermengd. — In de laatste jaren is het onderscheid opnieuw op den voorgrond getreden, m.n. door de beweging der Malcontenten. Vandaar de onderscheiding van jong- of rechts-modernen en oud- of links-modernen, die soms tot een afscheiding dreigt te worden. De eersten zijn verwant aan de oude ethischmodernen. Zij leggen nadruk op de behoeften van het gemoed, de tegenstelling van zonde en genade, de waarde van verlossing en weder-geboorte. Niet het redelijke, het zedelijke staat voorop.

Kant heeft hier veel invloed. Sommigen noemen zich liever niet modern, maar algemeenvrijzinnig, daarmee bedoelend, dat ieder voor zich, persoonlijk, de waarheid moet weten en niemand zijn opvatting aan anderen mag voorstellen als alleen-waar. Dit relativisme verbindt hen dan met de oud-modernen. Tot de jongmodernen belmoren K. H. Roessingh, J. Heering, J. Lindeboom. Tot de oud-modernen: H. Oort, J. C. Niemeyer. Afzonderlijk staan de gebroeders v. d. Bergh v. Eysinga. — Het modernisme heeft veel invloed gehad in kerk en theologie. Het organiseert zich in den laatsten tijd weer meer dan vroeger in kerkelijk verband: b.v. Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden. Orgaan : Weekblad van Vrijz.

Herv., 1908, red. Dr. J. C. Niemeyer. Wetenschappelijke organen van het modernisme : Theol. Tijdschr., sedert 1866, red. Dr. B. D. Eerdmans e. a. (1921 opgeh.); Teyler’s Theol. Tijdschr., 1905, sedert 1912 als Nieuw Theol. Tijdschr., red. G. A. v. d. Bergh v. Eysinga. — J. Herderschee, De Moderngodsd. richting in Ned., 1904; A. M. Brouwer, De moderne richting, 1912 ; K. H. Roessingh, De moderne theologie in Nederl. (diss.) I 1914;

K. H. Roessingh, Rechts Modernisme (Synthese, IV, 7) 1918.— Ook in de R.-K. kerk is het Modernisme werkzaam. Het woord komt het eerst voor in de encycliek van 1909, vooral na het Vaticaansche Concilie, als reactie tegen de dogmatische en hierarchische strakheid der R.-K. kerk en in het belang van de persoonlijke vrijheid en de moderne cultuur. Het m. legt nadruk op de ontwikkelingsgedachte en ziet in de kerk, haar organisatie, leer, liturgie, de steeds wisselende uitdrukking van de Christelijke idee. In Duitschland is deze beweging vrij positief, hier = Reform-Katholicisme, in Frankrijk en Italië meer negatief. In Amerika het Amerikanisme*.

Over het geheel heeft het m. weinig positieven religieuzen inhoud en invloed. Vertegenwoordigers : H. Schell (Duitschl.), H. Loisy (Frankr.), R. Murri, A. Fogazzaro (It.), G. Tyrrell (Eng.). Het m. is veroordeeld door den syllabus Lamentabili (1907) en de encycliek Pascendi dominicae gregis (1907). Sedert 1910 moeten in de R.-K. kerk alle professoren, biechtvaders, predikers, wereldlijke geestelijken, den antimodernisteneed zweren. A. Houtin, Histoire du modernisme catholique ’12; J. Schnitzel', Der Kathol. Modernismus '12.