Merinoschapen - een beroemd ras, oorspronkelijk in Spanje voorkomend. De naam merino’s beteekent „wandelende schapen”, omdat zij in zeer groote kudden ’s winters in de bergen blijven en ’s zomers weiden in de vlakten van Estramadura, Granada en Andalusië. Zij zijn waarschijnlijk door Mooren in Spanje gebracht en stammen af van het Steppenschaap Ovis arkal. De M. is het beste wolschaap, de wol is zeer dun, 15—25 microm. en heeft per c.M. 12—13 kronkelingen.
De wolharen zijn mergloos, en vormen de grondstof voor de beste wollen weefsels. Vandaar dat reeds in de vorige eeuwen in Spanje een belangrijke wolexport bestond, ook naar Nederland, waar de lakenfabrikage van groote beteekenis was. De koningen van Spanje hebben veel voor verbetering van de M. gedaan. Zij verleenden weiderechten als privilegiën aan den adel en de kloosters. Het was verboden M. uit te voeren; alleen hadden vorstelijke personen wel eens het recht om zulke schapen aan andere vorsten als geschenk aan te bieden. Zoo kwamen fokdieren buiten Spanje, die soms den grondslag gelegd hebben van bekende stammen. Enkele stammen, zoowel in Spanje als in andere landen, zijn zeer bekend. Zoo o. a. in Spanje de Escurials, de Infantados, in Frankrijk de Rambouillets, in Saksen het Electoraalschaap, in Oostenrijk de Negrettis.
Ook in Nederland heeft men, vooral onder koning Willem I getracht, de M. in te voeren. Groote plannen waren reeds in wording voor een groote koninklijke schaapshouderij te Tilburg. Dit plan is niet tot uitvoering gekomen, omdat reeds gebleken was, dat de M. in ons klimaat niet aarden kunnen. M. schapen zijn klein, de rammen dragen groote spiraalvormig gewonden horens. De huid is zeer ruim en vooral aan hals en voorstel ruim geplooid, zoodat het woldragend oppervlak groot is. Hoofd en beenen zijn ook bewold. In de wol zit veel vetzweet, zoodat zij vettig aanvoelt en er vuil en stof aan blijven kleven, waardoor de vacht van buiten grijs is en als met een korst bedekt lijkt.