Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lupinus

betekenis & definitie

Lupinus - plantengeslacht der LeguminosenPapilionaceeën met 100 soorten, waarvan de meeste in Amerika, eenige in het gebied van de Middell. Zee. Als sierplanten teelt men o. a. de eenjarige soorten: L. pilosus uit Z.-Europa, ± 75 c.M. hoog, L. Hartwegii uit Mexico, ± 60 c.M., L. mutabilis uit Columbia, ±125 c.M. en de verscheidenheden dezer soorten met paarse, blauwe, rosé of witte bloemen. Voorts de overblijvende soorten: L. perennis en L. polyphyllus, beide uit N.-Amerika en blauw bloeiend, doch met rosé en witte verscheidenheden. De niet-winterharde L. arboreus, uit Californië, wordt wel als kroonboompje gekweekt en is, vooral de eerste jaren, zeer mildbloeiend en fraai.

Het meest bekend is de voor landbouwdoeleinden gekweekte L. — Hoewel de teelt van lupinen reeds o.a. bij de Romeinen bekend was, werd ze eerst veel later tot West-Europa uitgebreid. Bij ons werden de eerste proeven pas in 1852 genomen. In 1914 werden volgens het Landbouwverslag 1126 H.A. met lupinen beteeld, uitsluitend op zandgrond. Het doel der teelt is òf zaadwinning òf groenbemesting. De teelt voor zaadwinning komt vooral voor in Limburg, Noordbrabant en in de duinstreek van Schouwen. Als groenbemestingsgewas speelt de l. een belangrijke rol bij de ontginning van hooge zandgronden. De l. leent zich hiervoor uitstekend wijl ze geringe eischen aan de vruchtbaarheid van den bodem stelt en in hooge mate de eigenschap bezit door de bacteriën in haar wortelknolletjes een belangrijke hoeveelheid luchtstikstof als eiwit op te hoopen en den schralen bodem daarmede ten behoeve der volgende gewassen te verrijken. Voldoende bemest met fosforzuur en kali, geeft de l. veel groene massa.

Op nieuwen grond moet dikwijls entaarde worden aangewend. Er zijn verschillende soorten. Bij ons zijn voor de groote cultuur vooral bekend de gele l. (Lupinus luteus) en de blauwe (L. angustifolius). Vooral de gele stelt weinig eischen aan den bodem en wordt bij voorkeur verbouwd. Alleen wanneer de l. als stoppelgewas wordt gezaaid, wordt dikwijls de sneller groeiende blauwe l. genomen. — Hoewel de zaadwinning hoofdzakelijk geschiedt ter verkrijging van het zaaizaad voor den verbouw als groenbemesting, worden de zaden toch soms ook als veevoeder gebruikt.

Ze zijn zeer eiwitrijk, doch bevatten tevens bittere alkaloïden, welke ze een onaangenamen smaak geven. Dikwijls zijn ze bovendien giftig door het lupinotoxine of ictrogeen, waardoor een leverziekte, de lupinose, bij dieren wordt veroorzaakt. Dit gift is slechts door zeer bewerkelijke uitloogingsmethoden uit de zaden te verwijderen. Vooral in de oorlogsjaren hebben gebrande lupinenzaden meer algemeene bekendheid gekregen als een bruikbaar vervangingsmiddel van koffie.

< >