Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lijfrente

betekenis & definitie

Lijfrente - (Fr. rente viagère), levenslange periodieke uitkeering. Men onderscheidt de dadelijk ingaande rente, de uitgestelde rente (b.v. ingaande op iemands 55ste jaar, pensioen) en de overlevingsrente (b.v. rente aan iemand levenslang uit te keeren na overlijden van een ander). De lijfrente behoort tot de levensverzekering in ruimen zin. Zij kan worden gevestigd bij overeenkomst (veelal onder bezwarenden titel, maar ook wel om niet) of bij uiterste wilsbeschikking (art. 1812 B. W.). De overeenkomst van l. is een kansovereenkomst (art. 1811 B. W.). De tegenwaarde kan bestaan in een bedrag ineens (koopsom) of in premiebetaling gedurende een aantal jaren.

Men kan een l. bedingen zoo ten behoeve van zich zelf als van een ander. Hoewel in het laatste geval, wanneer de toekenning om niet geschiedt, feitelijk een schenking plaats heeft, behoeven toch de daarvoor geldende formaliteiten niet te worden inachtgenomen (art. 1815 B. W.). Degene, te wiens behoeve de lijfrente bij bezwarenden titel is gevestigd, kan de vernietiging van de overeenkomst vorderen, indien de schuldenaar hem de bedongen zekerheid (vergel. art. 1258 B.W.) voor de nakoming niet bezorgt. In geval van vernietiging is de schuldenaar gehouden de achterstallige bedongen renten te betalen, berekend tot den dag der aflossing van de hoofdsom toe (art. 1818 B. W.). Wanbetaling der verschenen termijnen geeft den renteheffer niet het recht om aflossing van de hoofdsom of teruggave van het door hem daarvoor afgestane goed te vorderen. Hij heeft alleen het recht om den schuldenaar voor de verschuldigde renten aan te spreken en uit te winnen, en om zekerheid te vragen voor de toekomstige termijnen (artt. 1819, 1258 B. W.). Bij overlijden van dengene, op wiens lijf de rente gevestigd is, is deze verschuldigd over het aantal dagen, dat genoemde persoon geleefd heeft. Is vooruitbetaling bedongen, zoo is de bij overlijden verschenen termijn ten volle verschuldigd (art. 1822 B. W.). Een lijfrente, vermaakt bij legaat, gaat in op den dag van overlijden van den erflater (art. 1007 B. W.). Zie voor rente over achterstallige termijnen art. 1288, voor het bewijs van betaling art. 1430 en voor verjaring art. 2012 B. W. — Bij vestiging eener lijfrente ten behoeve van een ander kan worden bepaald, dat ze niet voor inbeslagneming vatbaar zal zijn ; dit is echter alleen mogelijk, indien de bevoordeelde de lijfrente om niet verwerft (art. 1823 B. W.; zie ook art. 1465, 3° B. W. en art. 756 Rv.). De renteheffer kan de verschenen rente niet vorderen dan door te doen blijken van het in leven zijn van hem, van wiens leven deze afhankelijk is (art. 1824 B. W.). Voor dit bewijs wordt veelal geëischt overlegging van eene attestatie de vita, voor het afgeven waarvan bij K. B. van 16 Febr. 1891, Stb. 30 aangev. bij K.B. van 16 Nov. 1894, Stb. 173, regelen zijn gesteld. — Zie nog art. 567 (1. is roerend goed), art. 811 (vruchtgebruik eener 1.), art. 847 (1. ten laste van een vruchtgebruiker), 965 (schending van het wettel, erfdeel door 1.), en art. 969 B.W. (idem door vervreemding met voorbehoud van 1.), en voor berekening van het successierecht op bij legaat vermaakte 1. art. 47e der wet op de Succ.bel. Sinds de wijziging dier wet van 20 Jan. 1917, Stb. 189, zijn ook overlevensrenten aan die belasting onderworpen (artt. 84 en vv.; de gew. tekst der wet is opnieuw bekend gemaakt bij K. B. van 1917, Stb. 236). — Bij de meeste levensverzekeringmaatschappijen kan men ook overeenkomsten van l. sluiten, al werken deze maatschappijen veelal de l. minder in de hand dan de eigenl. levensverzekering, daar bij verminderde sterftekans de laatste voordeel, de lijfrente nadeel oplevert. Economisch heeft de lijfrente het nadeel, dat de rentetrekker zijn kapitaal opteert. Individueel beschouwd, kan dit natuurlijk soms heel wel verdedigbaar zijn.