Leverbot, - Fasciola hepatica, vroeger Distomum hepaticum geheeten; behoort tot de Trematodes; lancetvormig met smal vooreinde (zie plaat Wormen, fig. 4); lengte tot 32 m.M., breedte tot 13 m.M., met mondzuignap geheel aan het vooreinde en achter deze aan de buikzijde de buikzuignap. Leeft volwassen in de galgangen van talrijke zoogdieren, vooral bij schapen; veroorzaakt een leverziekte, bekend onder den naam van distomatose. De ontwikkeling, ontdekt door Leuckart en Thomas, is zeer samengesteld. De eieren worden met de faeses naar buiten gevoerd en moeten in water komen om zich te kunnen ontwikkelen.
Hier ontstaat een larve, miracidium genaamd (fig. 4a), die, om zich verder te kunnen ontwikkelen, moet geraken in de mantelholte van een klein zoetwaterslakje (Limnaeus minutus). Hierin, en later in de lever van genoemd slakje, ontwikkelen zij zich ten slotte tot een larve, die den gastheer verlaat en vrij in het water leeft; deze larve hecht zich vast aan waterplanten en omgeeft zich met een cyste (hulsel). In dezen toestand kunnen zij maanden lang blijven leven. Worden nu dergelijke waterplanten met de geëncysteerde larven door schapen, enz. gegeten, dan ontwikkelen zich, nadat de cyste in de maag verweekt is, in den darm de jonge leverbotten, die hun hulsel verlaten en door de galbuizen naar de lever trekken om daar volwassen te worden. Ook bij den mensch is de l. verscheidene malen waargenomen; in de meeste gevallen veroorzaken zij geen stoornis, maar somtijds stierven de patiënten.