Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kruger

betekenis & definitie

Kruger - (Stephanus Johannes Paulus), zeer populair als „Oom Paul”, president der voormalige Zuidafrikaansche Republiek, geb. 1826 in het buitendistrict Colesberg (Kaapkolonie), overl. te Clarens (bij Montreux) 1904, trok als 11-jarige met zijn vader Casper in den „grooten trek” van landverhuizers naar het tegenwoordige Natal, volgde in 1837 het „Commando” (= leger), dat het verraderlijk Kafferhoofd Dingaan versloeg, en ging met „een klompje” in ’39, vóór de Engelschen de hand legden op de nieuwe nederzetting, naar de overzijde van de Vaal, waar hij zich op zijn 17e jaar te Rustenburg vestigde. Al trekkende en vechtende tegen barbaarsche stammen en wilde dieren, vormde hij zich tot een stoer en vaardig krijgsman, maar in den trekwagen kwam van onderricht even weinig als in ’t buitendistrict Colesberg. Alleen de familiebijbel was het lees- en leerboek. Bij den troep klom hij vlug op van veldcornet (sinds ’43) tot luit.-generaal (’62); van 1862—74 was hij commandant-generaal van den 41850 gestichten Transvaalschen Staat (zie TRANSVAAL).

Om zijn gezond verstand en rijke ervaring („ik zij ni ongeleert ni, mar ongelettert”) werd hij in 1874 onder Burgers tot vice-president gekozen en begon sinds al meer en meer de voornaamste leider der Boeren te worden. Om tegen de annexatie van 1877 te protesteeren, toog hij aan ’t hoofd van een gezantschap naar Londen; maar ook Gladstone wees in ’80 het protest af. De vrijheidsoorlog volgde (Nov. 1880—81), waarin K. met Joubert en Pretorius ’t opperbevel voerde. In 1883 tot president gekozen, trok K. opnieuw naar Londen, om bij een nieuwe conventie eenige drukkende bepalingen van het Vredesverdrag van ’81 opgeheven te krijgen. Deze reis naar Europa, waarop hij in ons land met voorname mannen kennis maakte en o. a. dr. Leyds als staats-procureur koos, was van buitengewoon grooten invloed op zijn verder Staatsbestuur, waartoe hij in ’88, ’93 en ’98 telkens herkozen werd, alsmede op de welvaart van zijn land, dat door zijn zorg binnen 20 jaar tot een republiek van groot aanzien, naar buiten zoowel als van binnen, opgroeide. K. zorgde voor ’t scheppen of vernieuwen van velerlei maatregelen van bestuur, breidde ’t onderwijs uit, verbeterde de verkeerswegen — de Ned. Zuid-Afr.

Spoorweg-Mij. begon in ’93 de Delagoalijn —en verhoogde door de ontginning van goudmijnen ’t financieel vermogen van den jongen Staat. Uit liefde tot en ter versterking van het Hollandsche element, waarin hij een belangrijken factor zag voor de toekomstige zelfstandigheid der jonge Republiek, bezette K. bij voorkeur ambten bij bestuur, onderwijs en openbare werken met Hollanders, soms te uitsluitend naar de meening van vele Boeren, waarom hij bij zijn verkiezing in ’93 slechts een kleine meerderheid behaalde. Groot beleid toonde K. in Dec. ’95 bij den inval van Jameson, den administrateur van Rhodesia, die met zijn troepen „de Uitlanders”, de ontevreden Britsche mijnbevolking van Johannesburg, welke staatkundige gelijkstelling eischte, in hunne samenzwering tegen den onverzettelijken Boer hoopte te doen slagen. Ofschoon K. de gevangen vrijbuiters edelmoedig behandelde, gelukte het hem niet een betere verstandhouding met de Engelsche regeering te verkrijgen; Chamberlain, de Min. v. Koloniën, en zijn oppercommissaris in de Kaap, Milner, beoogden niet anders dan de vernietiging der Republiek. Onvermijdelijk bleek de Transvaalsche oorlog (1899—1902), waarop K. zich reeds lang had voorbereid door groote voorraden munitie te verzamelen en door met Oranje-Vrijstaat een of- en defensief verbond te sluiten. Toen de oude man inzag, dat zijn aanwezigheid op het oorlogstooneel een ongunstige wending van de krijgskans niet kon keeren, vertrok hij, Oct. 1900, den vice-president Schalk Burger het bestuur overdragende, naar Lorenzo Marquez, waar hij scheep ging op het door koningin Wilhelmina hem gezonden oorlogsschip „Gelderland”.

In Marseille stapte hij aan wal, om als „pelgrim van het recht” de groote mogendheden van Europa op te roepen tegen Engeland’s politiek en gewelddaden. In weerwil van uitbundige sympathie-betuigingen van het volk in Frankrijk en in Duitschland bleef de regeering van Frankrijk onzijdig en weigerde de Duitsche keizer den president te ontvangen. Dit was voor K., die vertrouwde op het keizerlijk telegram bij de Jamesons-raid, de grootste teleurstelling. Hij trok zich stil terug in Hilversum, berustte in den vrede van Pretoria , bracht twee winters in Mentone door en bezweek eindelijk, algemeen geacht en geeerd als een echte Vaderlander, als een krachtig staatsman, sterk door zijn standvastig karakter, zijn grooten eenvoud, zijn onwrikbaar geloof (K. behoorde tot de „Doppers” = afgescheidenen), zijn groote staatsmanskunst en zijn eigenaardige welsprekendheid. Bismarck getuigde, dat K. als slim politicus het van hem won. Hij werd op Dingaansdag begraven te Pretoria, waar ook een standbeeld voor hem werd opgericht.

< >