Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kolfspel

betekenis & definitie

Kolfspel - vermoedelijk afkomstig uit Schotland. De eerste vermelding komt voor in een oorkonde van hertog Albrecht (Beiersche huis), grafelijk tijdperk (ongeveer 1400). Oorspronkelijk op het ijs beoefend. (Zie schilderijen Van der Ven, Rijksmuseum, Amsterdam). Grootste uitbreiding einde 17de eeuw (werd toen door kinderen gespeeld).

De ballen werden oorspronkelijk gemaakt van haar en vederen, vervolgens van hout en daarna van sajet, met zeer fijn koperdraad ineengewerkt en met leder of zijde overtrokken. Voor den naam „kolf” en verdere bijzonderheden omtrent den oorsprong zie: „Amsterd. jaarboek 1889”. Het k. was zeer algemeen'; in 1769 waren er reeds 179 kolfbanen in en om Amsterdam. De laatste Amsterdamsche kolfbaan stond in de Plantage en werd afgebroken in 1878. — Het kolven geschiedt op de volgende wijze: op harden, effen vloer van 15—30 M. lengte worden nabij het uiteinde twee palen in den grond geplaatst. Elk speler heeft één of twee elastische ballen en daarbij een breeden korten steel, om ze weg te slaan; deze steel is van onderen voorzien van een holle, metalen kolf, ter lengte van één palm en breedte van 1/4 palm en maakt stompen hoek met steel-ondereinde.

In holte soms lood of hars gegoten. Soms twee, doch ook 3 of 4 personen en meer kunnen dit spel spelen, doch hoe meer personen, hoe ingewikkelder spel. De kunst is hierbij de beide palen („stukken” is de technische term hierbij) door goedgerichte slagen (trekken) te raken en den bal bij opèn terugslag het eerst aan het uiteinde (rabat) te brengen. Daartoe plaatsen in geval het spel van twee spelers is, beiden zich bij den uitslag- of trekpaal en slaan aldaar hunne ballen, welke niet mogen opspringen, naar den opslagpaal (den anderen paal), welke moet geraakt worden. Is dit bereikt, dan wordt de bal weder naar den uitslagpaal teruggeslagen. ‘t Spel vereischt veel overleg en voorts wiskundige oefening in het bepalen der te doorloopen banen van den bal, de wijze van botsen en afmeting der kracht bij het rabatteeren, om den bal zoo min mogelijk bij ’t einde te doen achteruit springen.