Kardinaalshoed, - 1) een platte, ronde hoed uit roode zijde, met breede randen waarvan aan beide kanten 15 ineengevlochten zijden kwasten en koorden afhangen en die door paus Innocentius IV in 1245 den kardinalen als teeken hunner waardigheid verleend werd, in 1591 door paus Gregorius XIV ook aan de kardinalen uit kloosterorden. De k. is niet tot gewoon gebruik bestemd, maar wordt in de titelkerk van den k. opgehangen en bij den dood meegegeven in ’t graf. — Zie ook HOED (wapenk.).
2) of kardinaalsmuts, volksnaam van Evonymus europaeus, een ook in Nederland vooral in de duinstreek voorkomende heester, waarvan de met 4 kleppen openspringende vruchten door haar vorm aan een k. doen denken.