Joego-Slavië - Zuid-Slavische Staat of Servisch-Kroatisch-Slavonisch Koninkrijk. Nieuwe uit den wereldoorlog geboren staat, samengesteld uit de Zuid-Slavische landen der uit elkaar gevallen Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, Montenegro en het oude Koninkrijk Servië. Hiertoe behooren de vroegere Oostenrijksche Kroonlanden Krain en Dalmatië, met deelen van Karinthië en Stiermarken, het vroegere, tot de Hongaarsche Kroon behoorende Koninkrijk Kroatië-Slavonië, het vroegere Oostenrijksch-Hongaarsche Rijksland Bosnië-Herzegowina, Montenegro en het door de laatste oorlogen met het grootste deel van Macedonië vergroote Koninkrijk Servië. Sommige landen, (Istrië, Fiume, deelen van de Dalmatische kust) worden door Italië, andere (deelen van het oude Hongarije) door Roemenië aan het nieuwe Rijk betwist.
Dit gebied zal 200.000 a 230.000 K.M.2 groot zijn en had vóór den oorlog 10 tot 12.000.000 inwoners. — Het omvat dus een deel der Zuid-Oostelijke Alpen, het Dinarisch-Illyrische gebergte tot aan de z.g. Albaansche Alpen, het Bosnisch-Servische en Macedonische gebergte, hoofdzakelijk dus bergland, waarvan een groot gedeelte uit verkarste kalkgebieden bestaat. Andere deelen echter, n.l. in het Oosten, zijn uit andere gesteenten samengesteld en hebben breede vruchtbare dalen, mooie bergweiden en dichte wouden. Uitgestrekte vlakten komen weinig voor: de belangrijkste zijn de moerassige oevervlakten langs de Save en de Drave. Het grootste gedeelte behoort tot het stroomgebied van den Donau (n.l. dat van zijn zijrivieren Save, Drave en Morawa) en dat van de Vardar. Verder van kleinere kustrivieren, waarvan de Narenta de voornaamste is. (Over de kuststreek zie DALMATIË). — De bevolking bestaat voor verreweg het grootste deel uit: Kroaten, Serven, Slovenen, na met elkander verwante Slavische volken. Kroaten en Slovenen zijn meerendeels Roomsch-, de Serven Grieksch-Katholiek. In het N.W. wordt nog in verschillende taal-eilanden Duitsch gesproken, aan de kust Italiaansch. In de vruchtbare dalen en langs de kust zijn landbouw en vruchtenteeelt het hoofdmiddel van bestaan.
De kust, met haar subtropisch klimaat, levert o. a. zuidvruchten, in het binnenland worden veel pruimen geteeld; ook tabak. In het bergland is veeteelt belangrijker, n.l. schapen en geiten op de Karsthoogvlakten, runderen en varkens in Bosnië en Servië. Langs de kust wordt veel aan visscherij gedaan, ’t Land is rijk aan mineralen: steenkolen en ligniet worden in Bosnië en Servië gevonden, kwikzilver bij Idria, ijzer in Bosnië, koper in Bosnië en Servië, enz. — De voornaamste verkeerswegen zijn de spoorwegen over Agram en Laibach naar Fiume, over Brod en Serajevo naar Melcovic, en over Belgrado, via Skolpje naar Saloniki. — 30 October 1918 verklaarde de Kroatische Landdag Kroatië, Slavonië en Dalmatië onafhankelijk van Oostenrijk. Een Nationale Raad werd gevormd, die alle Joego( = Zuid-) Slavische landen van de oude Oostenr.-Hongaarsche Monarchie vertegenwoordigde. Tegelijk begon een beweging om zich met de Servische Staten van het Balkan-Schiereiland te vereenigen. Dit leidde tot het vormen van het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen, waar ook Montenegro bijgevoegd werd. 29 December 1918 werd een gemeenschappelijk Ministerie gevormd, en 1 Maart 1919 kwam een Provisioneele Volksvergadering te Belgrado bij elkaar.