Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jachtwetgeving

betekenis & definitie

Jachtwetgeving. - Met den val van de oud Republiek der Vereenigde Nederlanden werden alle jachtrechten afgeschaft en werd het beginsel van het aan den eigendom inhaerente jachtrecht ingevoerd. De invoering van het nieuwe beginsel van jachtgerechtigheid werd in de artt. 25 en 27 onzer eerste Staatsregeling bevestigd. Bij besluit van den Souvereinen vorst van 8 Februari 1815 werden de van ouds bestaande heerlijke rechten, waaronder het jachtrecht, weder hersteld. Bij de invoering van het B. W. in 1838 werd bij art. 641 het recht om zich het wild en de visschen toe te eigenen, bij uitsluiting aan den eigenaar van den grond toegekend.

Eerst in 1851 werd een nieuwe jachtwet aangenomen, waarbij met het voorschrift van het B. W. rekening werd gehouden. In 1857 onderging deze wet eenige wijzigingen, ten einde in enkele leemten van de wet van 1852 te voorzien. Herhaaldelijk is gepoogd de thans bestaande jachtwet te herzien, vooral met het oog op de regeling der wildschade. In 1902 werd in de Tweede Kamer een motie aangenomen, waarin verklaard werd, dat wijziging der jachtwet noodzakelijk was, en dat wettelijke voorschriften behoorden te worden vastgesteld, betreffende vergoeding van wildschade. Bij Kon. Besluit van 11 Maart 1904 werd een Staatscommissie ingesteld met opdracht een nieuwe jachtwet te ontwerpen.

Op 17 Maart 1910 heeft de Staatscommissie deze taak ten einde gebracht. De voorgestelde regeling is gegrond op de overweging, dat het behoud van een matigen wildstand en de bestrijding van schadelijke wildsoorten een economisch belang zijn. Ten einde dit te bereiken werden jachtschappen voorgesteld, waardoor een deugdelijke oplossing van het wildschade-vraagstuk werd verkregen. Ook werd op het voetspoor van de tiendwet afschaffing van de heerlijke jachtrechten voorgesteld. Dit ontwerp is door de Regeering tot nog toe niet bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt.