Internationaal privaatrecht. - Wanneer personen van verschillende nationaliteit aan het rechtsverkeer deelnemen of personen in een vreemd land rechtshandelingen verrichten, doet zich telkens de vraag voor, van welk land het recht moet worden toegepast. Heeft deze vraag tegenwoordig vooral beteekenis bij internationale verhoudingen, voorheen deed zij zich ook in het binnenlandsch verkeer veelvuldig voor. Vooral in Italië met zijn staatkundige verbrokkeling en reeds vroeg ontwik■ keld handelsverkeer kwamen de vragen, die thans tot het internationale privaatrecht behooren, reeds vroeg naar voren. Iedere stad toch had hare eigene rechtsregelen (Statuta), zoodat telkens moest worden uitgemaakt, welk recht voor eenige rechtshandeling moest worden aangenomen.
Reeds de Glossatoren stelden eenige regelen op omtrent de toepassing der verschillende statuten; de Post-glossatoren zetten hun arbeid in dezen voort. Vooral Bartholus (f 1369) maakte zich daarbij verdienstelijk. Zijn Statutenleer, op verschillende wijze uitgewerkt, heeft zich tot op onze tijden gehandhaafd. Ook in ons land met tot op zekere hoogte gelijksoortige toestanden namen dezelfde vragen reeds vroeg de aandacht der juristen in beslag. De werken van Rodenburg, Voet en Huber hebben nog thans beteekenis. Veelal onderscheidde men reëele en personeele statuten. De eerste, betreffende onroerend goed, hadden territoriale werking, terwijl de personeele, aangaande den burgerlijken staat en de bevoegdheid der personen, werden geacht den persoon te volgen. Daar deze onderscheiding echter niet in alle gevallen voorzag, sprak men ook van statuta mixta, waaronder in het bijzonder de bepalingen omtrent in acht te nemen vormen werden gerekend.
Voor deze zou gelden de lex loei actus (de wet van de plaats, waar de handeling geschiedt), de lex solutionis (waar de verbintenis moet worden nagekomen) of de lex fori (waar geprocedeerd wordt). Meer en meer bleek, dat met een eenvoudige indeeling van alle gevallen niet kon worden volstaan. Toch werkt de statutenleer nog steeds na. Zij ligt ook ten grondslag aan de bepalingen welke te onzent de wet, houdende Algemeene Bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, van 15 Mei 1829, Stb. 28, geeft voor eenige gevallen, waarin twijfel kan rijzen omtrent het recht, dat moet worden toegepast (zgn. collissie, botsing tusschen rechtsregelen). Het personeele statuut vindt men terug in art. 6, luidende : De wetten, betreffende de rechten, den staat en de bevoegdheid der personen, verbinden de Nederlanders ook wanneer zij zich buitenslands bevinden. Het reëele in art. 7 : Ten opzichte van onroerende goederen geldt de wet van het land of der plaats, alwaar die goederen gelegen zijn. Het gemengde in art. 10 : De vorm van alle handelingen wordt beoordeeld naar de wetten van het land of de plaats, alwaar die handelingen zijn verricht. — Deze regelen zijn zeker niet voor alle gevallen, die zich kunnen voordoen, voldoende, zoodat aan wetenschap en rechtspraak veel te beslissen overblijft. Waar het geldt overeenkomsten, zal naar veler meening in de eerste plaats naar de bedoeling van de partijen moeten worden gevraagd (1379 B. W.). — In enkele gevallen geeft de wet nog bijzondere bepalingen (zoo in artt. 203—206 F.). — Ook bij tractaat heeft men getracht de conflicten, die kunnen voortkomen uit de collisie der nationale wetgevingen, op te lossen of ook eenvormigheid in de wetgevingen der verschillende landen te brengen.
Bij tractaat van 14 Nov. 1896 (zie Stb. 1899, no. 115) werden intern, regelen vastgesteld voor eenige onderwerpen van burgerl. procesrecht. Deze regeling is later opgenomen in het tractaat van 17 Juli 1905 (zie Stb. 1907, no. 197): zij betreft mededeeling van gerechtelijke en buitengerechtel. stukken, rogatore commissiën, cautio judicatum solvi, gratis-admissie en lijfsdwang. Een verdrag van 12 Juni 1902 (zie Stb. 1904, no. 121) geeft regelen voor wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, voor wets- en jurisdictieconflicten met betrekking tot echtscheiding en scheiding van tafel en bed en voor voogdij van minderjarigen. De wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de rechten en verplichtingen van de echtgenooten in hunne persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hunne goederen werden geregeld bij tractaat van 17 Juli 1906 (zie Stb. 1912, no. 285), terwijl een tractaat van denzelfden datum (zie Stb. 1912, no. 286) regelen stelde voor curateele en soortgelijke maatregelen van bescherming. Al deze verdragen werden te ’s-Gravenhage gesloten. Verder kwamen nog intern, regelingen tot stand betreffende aanvaring, auteursrecht (zie ook Berner Conventie), hulp en berging en den industrieelen eigendom. Tot het tot stand komen van al deze tractaten heeft veel bijgedragen het Institut de droit international, gesticht in 1873. — Litteratuur: Mr. J. P. Suyling, De Statutenleer in Nederland gedurende de 17e eeuw (Ac.
Pr. Utr. 1893); Mr. T. M. C. Asser, Schets van het Intern. Privaatrecht (Haarlem 1880); Mr. D. Josephus Jitta, Intern.
Privaatr. (Haarlem 1916); Mr. J. Kosters, Het Intern. Burgerl. Recht in Nederl. (A’dam 1917). ^3