Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gymnospermen

betekenis & definitie

Gymnospermen - Naaktzadige planten, een groote groep van planten, die zich van de Angiospermen onderscheiden, doordat hunne zaadknoppen vrij aan de oppervlakte der vruchtbladeren zijn gezeten indien er althans vruchtbladeren zijn. Het rijpe zaad is daardoor niet ingesloten in een vrucht, en men kan dus niet van vruchten spreken bij deze planten, ook al zijn later de zaden geheel of ten deele door bladachtige uitgroeiïngen omgeven, zooals bij den Taxus en de Jeneverbes (Juniperus). Ze zijn ouder dan de Angiospermen, d. w.z. vroeger ontstaan in den ontwikkelingsgang van den plantengroei der aarde. De tegenwoordig levende G. zijn slechts een kleine rest van een in vroegere perioden der aardgeschiedenis veel grootere en vormenrijkere groep van planten, zooals tal van fossiele overblijfselen aantoonen.

Groote groepen zijn geheel uitgestorven, zooals de Benuettitales en de Cordaitales, van andere, zooals Cycadeeën, zijn er nog slechts weinige over; het best zijn de Coniferen bewaard gebleven. Alle G. zijn houtige planten, kruiden komen er niet bij voor. De bladeren blijven met weinig uitzonderingen gedurende verscheidene jaren aan den boom zitten (uitz. zijn b.v. Larix en Taxodium), ze zijn dan vaak klein, naald- of schubvormig of althans leerachtig. Afwijkend zijn de bladeren van Cycadeeën, die zeer groot en geveerd zijn (plaat 1 fig. 2), die van Ginkgo (plaat 1 fig. 4) en die der Gnetaceeën (plaat 1 fig. 1). De inwendige bouw van de bladeren wijkt niet onbelangrijk van die der hoogere planten af.\ De bloemen zijn bijna zonder uitzondering eenslachtig. Aanduiding van tweeslachtigheid vindt men alleen bij Welwitschia. De mannelijke bloemen bestaan uit een as, die bekleed is met kleinere of grootere schubben, welke de stuifmeelzakjes dragen. Bij de Cycadeeën vormen deze mannel. bloemen vaak een groote, op den kegel van een Den gelijkende bloem.

De vrouwelijke bloemen vertoonen veel grootere verschillen. Men zie daarover de artikelen CYCADEEËN, CONIFEREN, GINKGO, en GNETACEEËN. Een typisch kenmerk der Gymnospermen, waardoor ze zich van de Angiospermen onderscheiden, is gelegen in de kieming van hun stuifmeelkorrel (microspore) en embryozak (macrospore). Er doen zich daarbij verschijnselen voor, die zeer sterk herinneren aan de kieming van de sporen bij de Pteridophyten (varenachtige planten) b.v. door het optreden van een duidelijk prothallium, hetgeen vooral bij de kieming van den embryozak, dus bij de ontwikkeling van den zaadknop, in het oog valt. Verder ziet men min of meer duidelijk ontwikkelde archegoniën in het prothallium optreden. Tenslotte hebben de Cycadeeën en Ginkgo bewegelijke mannel. voortplantingscellen (spermatozoïden), hetgeen ook een echt Pteridophyten-kenmerk is. Als tusschenvorm tusschen Pteridophyten en Angiospermen zijn de G. morphologisch zeer interessant en belangrijk, vooral wanneer men de Cycadofilices met hen vergelijkt. Voor verdere bijzonderheden worde verwezen naar de bovengenoemde hoofdafdeelingen der G.