Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Fuik

betekenis & definitie

Fuik - Alombekend en veel gebezigd vischtuig, bestaande uit een lang, zakvormig net, dat door verschillende achter elkaar geplaatste hoepels wordt opengehouden en aan welks voorzijde zich een of twee loodrecht staande lappen netwerk, de zgn. „vleugels”, bevinden. Men onderscheidt hiernaar éénen twee-vleugelige fuiken. De vleugels dienen om de te vangen visch te keeren: deze wordt langs den vleugel naar den ingang van de f. geleid, geraakt aldus in de voorste afdeeling van het net en vandaar in de meer naar achteren gelegen gedeelten.

Door het aanbrengen van naar achteren gerichte trechtervormige binnennetten, de zgn. „takelingen'', tracht men te beletten, dat de eenmaal in een afdeeling der f. zich bevindende visschen weer daaruit ontsnappen. Het uiteinde is met een touw dichtgebonden.

Naar gelang van de visschen, die men vangen wil, gebruikt men verschillende soorten van f.: de aalfuik, klein en nauwmazig, voor aal of paling meestal éénvleugelig; de vischfuik, grooter met wijdere mazen, voor baars, snoekbaars, witvisch e. a.; de haringfuik, zeer groot met hoepels tot 1.5 M. diameter, voor de vangst van haring, geep e. a. op de kusten van Holland en Friesland en in de Zuiderzee. Fuiken vormen vaak een belangrijk onderdeel van samengestelder inrichtingen voor de vischvangst (zie VISCHTUIGEN).

< >