Fabrieksmerk - Fabrieks- en handelsmerken dienen om waren van den producent of van hem, die ze in den handel brengt, te onderscheiden van die, welke van anderen afkomstig zijn. Zij worden veelal op de waar zelf of op de verpakking gesteld. Eigenschappen der waar zelf of van de verpakking (b.v. vorm, kleur) zijn niet als merk te beschouwen. Echter kan ieder teeken, dat kan strekken tot aanwijzing van de individueele herkomst der waar, als merk dienen, mits natuurlijk het gebruik ervan niet is verboden.
Ook woorden kunnen als merk worden gebruikt, mits ze tot genoemd doel geschiktheid bezitten. Dat is niet het geval, indien ze eenvoudig den gebruikelijken soortnaam of stofnaam der waar (b.v. Maizena, Vaseline) aanduiden of eigenschappen daarvan (b.v. Amandeltjespudding, Daalderscacao) aangeven. Dat het woord in een bepaalden lettervorm is gegoten acht althans de Hooge Raad (zie arrest 28 Apr. 1911, \V. 9172) niet noodzakelijk. — Volgens art. 3 der Merkenwet van 30 Sept. 1893, Stb. 146, laatstel. gew. 8 Febr. 1912, Stb. 64, komt het recht tot uitsluitend gebruik van een handels- of fabrieksmerk toe aan dengene, die het eerst van dat merk als zoodanig in Europa of in de koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gebruik heeft gemaakt, doch alleen voor die soort van waren, waarvoor het door hem gebruikt is en niet langer dan 3 jaren na het laatste gebruik. Door inschrijving bij het Bureau voor den Industrieelen eigendom bereikt men, dat men geacht wordt de eerste gebruiker te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. In enkele gevallen heeft die inschrijving terugwerkende kracht. — Krachtens art. 6 van het Unie-verdrag van Parijs van 20 Maart 1883 tot bescherming van den industrieelen eigendom, herzien op 14 Dec. 1900 te Brussel en op 2 Juni 1911 te Washington (zie Stb. 1913 no. 142), wordt elk fabrieks- en handelsmerk, dat op regelmatige wijze in het land van oorsprong is ingeschreven, in de andere landen der Unie tot het depôt toegelaten en zooals het is beschermd. Slechts in bepaalde gevallen kan de toelating worden geweigerd of nietig verklaard.
— Eene internat, schikking van 14 Apr. 1891, te Madrid getroffen en gelijktijdig met het genoemde verdrag te Brussel en te Washington herzien (zie ook hiervoor Stb. 1913 no. 142), opent de mogelijkheid van internationale inschrijving, geldende voor alle aangesloten staten. Artt. 7 en 8 der Merkenwet regelen, hoe het Bureau voor den Ind. Eig. zijne medewerking tot het verkrijgen van eene dergelijke inschrijving verleent. — Een merk mag krachtens art. 4 der Merkenwet geene woorden of voorstellingen bevatten, die in strijd zijn met de goede zeden, of waardoor het gebruik van het merk in strijd zou zijn met de openbare orde; ook mag het niet bevatten, zij het ook met eene geringe afwijking, een wapen van het Rijk, eene provincie, gemeente of eenig ander publiekrechtelijk lichaam. Sinds de wet van 7 Jan. 1911, Stb. 5 is ook gebruik van het Roode Kruis als merk verboden. — Het Bureau kan inschrijving of hare medewerking weigeren, indien een merk geheel of in hoofdzaak overeenstemt met dat, hetwelk voor dezelfde soort waren ten name van een ander is ingeschreven of door een ander vroeger is ingezonden, of indien het in strijd is met het verbod van art. 4. Beroep op den rechter staat echter open (art. 9 Mw.). — Na inschrijving kan hij, die meent een beter recht op het merk te hebben of wiens naam of firma het bevat, binnen een bepaalden termijn vernietiging der inschrijving eischen. Ook na afloop van dien termijn is dat mogelijk mits men van zijn recht uit een rechterlijk gewijsde kan doen blijken. In geval van strijd met art. 4 kan ook de Officier van Justitie vernietiging vorderen (art. 10 Mw.). — Art. 18 geeft de gevallen aan, waarin de kracht eener inschrijving vervalt. Dit geschiedt o.a. door een tijdsverloop van 20 jaren na de inschrijving. Art. 19 opent echter de mogelijkheid vernieuwing te krijgen. — Volgens art. 20 kan een merk op een ander worden overgeschreven, echter alleen indien tevens de fabrieks- of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd is, aan denzelfden persoon is overgegaan. — Van het genoemde verdrag van Parijs zij, behalve op het vermelde art. 6, nog gewezen op de artt. 7, 7bis, 9, 10 en 11.
Art. 9 behandelt inbeslagneming van voortbrengselen, die onrechtmatig van een fabrieks- of handelsmerk zijn voorzien. — Behalve de vermelde internationale regelingen zijn nog tal van afzonderlijke traktaten of verklaringen over de bescherming der merken met verschillende landen gesloten of uitgewisseld (zie Molengraaff: Leidraad, bl. 102). — Handelingen in strijd met iemands recht op een merk, onverschillig of het al of niet is ingeschreven, kunnen leiden tot eene rechtsvordering tot handhaving van het recht. Zij kan worden ingesteld tegen ieder, die deze handelingen heeft gepleegd, ook als deze zulks te goeder trouw heeft gedaan. De strekking der vordering is 1) erkenning van recht, 2) vernietiging of wegneming van hetgeen in strijd daarmede is verricht met machtiging dit, zoo mogelijk, zelf te doen, indien de wederpartij in gebreke blijft, 3) verbod aan deze zich verder van het merk te bedienen, met schadevergoeding in geval van overtreding. Zij kan worden vereenigd met eene vordering tot vergoeding der geleden schade, indien de handeling tevens eene onrechtmatige daad oplevert. — Ook tot strafvervolging kan soms aanleiding bestaan. Art. 337 Sr. stelt strafbaar hem, die opzettelijk waren, welke zelve of op hare verpakking valschelijk voorzien zijn van den naam, de firma of het merk, waarop een ander recht heeft, of, ter aanduiding van herkomst van den naam eener bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichten naam of firma, of op welke of op wier verpakking zoodanige naam, firma of merk, zij het ook met eene geringe afwijking, zijn nagebootst, binnen het Rijk in Europa invoert zonder klaarblijkelijke bestemming om weder te worden uitgevoerd, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, uitdeelt of ten verkoop of ter uitdeeling in voorraad heeft. Bij veroordeeling kan de rechter de openbaarmaking zijner uitspraak gelasten en de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft (art. 339 Sr.).
Collectief noemt men een merk, dat door de fabrikanten van eene bepaalde streek of eene bepaalde plaats, of door de leden eener vereeniging wordt gebruikt. Inschrijving hiervan is hier te lande uitgesloten door art. 3bis Merkenwet, dat eene inschrijving ten name van meer rechthebbenden alleen geoorloofd verklaart, indien deze allen gezamenlijk gerechtigd zijn tot de fabriek of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd is. Toch verplicht art. 7bis van het traktaat van Parijs lot bescherming der collectieve merken.