Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Edom

betekenis & definitie

Edom - „het roodbruine (land)”, de bergstreek tusschen de Doode Zee en de Roode Zee, aan weerszijden v. d. Araba; het gedeelte v. E. dat ten Z. v. Moab ligt is vruchtbaar; maar ’t deel dat ten Z. v. Juda ligt is woest. De belangrijkste steden waren Bosra, Elat en Ezeongeber;zie AKABA. — De Edomieten waren nauw ver-want met Israël, zie HEBREËN;Gen. 36, 1,8en 9 vereenzelvigt E. met Ezau, den broeder v.Jakob (Israël); soms (b.v. vers 19—21; vgl.Gen. 14,6 en Deut. 2,12 en 22) worden de Ho-rieten als voorvaderen der Edomieten be-schouwd. — In de El-Amarna-brieven (± 1400v. Chr.) schrijft Poeti-chepa, de vorst v. Jeru-zalem, dat ’t heele land, tot aan ’t Edomiet.gebergte Seïr toe, van Egypte is afgevallen.Toen de Israëlieten onder Mozes door E. wilden trekken om van Kades naar Moab te komen,weigerde E.’s koning, wellicht als trouw vazal van Egypte, hun den doorgang (Num. 20,14—21,Deut. 2,1—8). Gen. 36, 31—39 bevat een merk-waardige lijst van 8 koningen van E. (met sporen v. e. „matriarchale” erfopvolging), uit den tijd vóórdat een koning v. Israël over de Edomieten heerschte (dit is waarsch. de bedoeling van vers 31), d.i. vóór David, ± 1000 ( zie beneden).Tijdens Mernefta (1225—1215) komen „be-doeïenen uit ’t land E.” naar Egypte, om hun kudden te laten weiden bij Sukkoth(?) en bij Pithom; zie VORSTENMUUR.

Ramses III(1198—1167) strijdt tegen een Edomiet. be-doeïenenstam in ’t Seïr-gebergte. Vgl. ook Richt.5,4. Misschien wordt, in ’t boek Job, het land Oes (Uz) in of bij E. gedacht (Job 2,11 vgl. Gen.36,15 v.). David (± 1000) overwint de Edomie-ten, in een veldslag in ’t Zoutdal, waarsch. ten O. van Beërseba (2 Sam. 8,13 v., 1 Kon. 11,14);sedert dien waren in E. Israëlietische stadhouders,die toezicht hielden op de inlandsche vorsten(1 Kon. 22,48; 1 Kron. 1,51). Salomo (± 950)heeft de Edomiet. havens in zijn macht, van waar zijn handelsvloot op de Roode Zee uitvaart(1 Kon. 9,26). Nog een eeuw lang staat E. onder Juda’s heerschappij. Pas onder Joram (849 —842) wordt ’t weer vrij (2 Kon. 8,20).

Amazia(797—779) behaalt weder in ’t Zoutdal e. over-winning op E. De profeet Amos (± 750) spreekt over de vijandschap v. E. tegen Juda (1,11).Wat later schijnt E. weer een zelfstandig konink-rijk te zijn geworden: Tiglat-Pileser IV (745 —727) van Assyrië noemt Kausj-malak, koning van E., naast Achaz van Juda (736 — 728). Wan-neer later Juda’s macht zinkt, wordt E.’s vijand-schap noodlottig voor Juda. Als Sanherib (705 —681) in 701 tegen Jeruzalem optrekt, brengt Malik-rammoe, koning v. E., hem een huldi-gingsgeschenk; Kausj-gabri v. E. is Assarhad-don’s (681 — 669) vazal, evenals Manasse v.Juda. Bij de verwoesting van Jeruzalem (586)door Nebukadnezar II (605 — 562) staat E.,met Moab en Ammon, aan de zijde van de Babyloniërs, zij bezetten Z. Juda met Hebron(Ezech. 25,12—14; Obadja vs. 1 en 10; Joël 3,19; Ps. 137,7). De Edomieten zijn reeds toen door de Arabische Nabateërs naar ’t W.verdrongen. In den Heleenschen tijd heet Z.Juda: Idumea. — Reeds in de oudheid bezatE. een vrij hooge kultuur en was ’t beroemd om zijn wijsheid (Jer. 49,7). — Zie F. Buhl, Ge-schichte der Edomiten, 1893.

Edöni, Thracische stam op den linkeroever van den Strymon met de hoofdstad Myrcinus,onafhankelijk onder eigen vorsten, totdat Phi-lippus van Macedonië in 346 v. C. Amphipölis innam. Sedert zijn zij gehellenizeerd. Zij warenberucht om hun buitensporigen Bacchusdienst,vw. Edönis bij dichters = Bacchant.