Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Elzas

betekenis & definitie

Elzas - (zie ook E.-LOTHARINGEN en VOGEZEN). Opper- en Neder-E., twee districten van het Rijkstand E.-L. De naam (Alisat, Elisass) beteekent waarschijnlijk ’t land der op vreemden (d. i. Romeinschen) grond gevestigde Franken, ’t Behoort voor ’t grootste deel tot het stroomgebied van den Rijn; ’t Z.W. echter tot dat der Doubs. ’t Welvarende land heeft in tal van oorlogen veel geleden. Weinig landschappen dragen zooveel burchtruinen. — Bevolking.

Opper- en Neder-E. zijn ongeveer even dicht bev. De Ned.-E. is vruchtbaarder, doch heeft minder industrie (36 % der bev. landb.; 35% ind. Opp.-E.: 28 en 47). In de Ned.-E. trekt Straatsburg en omgeving de bev. aan (gemakkelijk water- en spoorvervoer; daardoor industrie en handel); de bergkreitsen hebben slechts 87 en 91 per K.M.2 In de Opper-E. hebben door het stroomende water der hoogere Vogezen ook de bergen dichte bev. De afneming is vooral sterk in de Fransche kreitsen (Molsheim, van 1871—1910 — 10 %, Schlettstadt — 14 %, Altkirch — 7 %, Rappoltsweiler — 13 %); de groote steden met industrie en verkeer, Straatsburg en Mülhausen hebben daarentegen sterke vermeerdering. De groote verscheidenheid, wat godsdienst betreft, is aan de vroegere staatkundige verbrokkeling toe te schrijven, zelfs na het gelijkmakende Kath. Fransche bewind is de afwisseling gebleven. De Kath. overwegend; het sterkst in ’t Z.O. De meeste Prot. zijn nog bij Colmar en ten N. v. Straatsb. — Gebruik van den bodem: De Vogezen hebben weinig % bouwland, zooveel te meer bosch en bergweiden; verder het groote Hagenauer bosch in de Bov.-Rijnsche vlakte.

Rappoltsweiler is het middelpunt van den wijnbouw. — De Vogezen zijn een beter grensgebergte voor Frankr. dan voor Duitschl. Ten W. van den kam, dus de grens, loopen zij langzaam op; in ’t Oosten daarentegen breken ze steil af. Daardoor hebben de rivieren in ’t O. meer verval, meer waterkracht; bijgevolg zijn de dalen dieper uitgeslepen. Toch zijn ze er nog niet in geslaagd den kam van het geb. door te zagen, zoodat de grens bestaat uit weinig golvende hoogvlakten, die met bergweiden zijn bedekt en dus gemakkelijk te begaan. Die bergweiden hebben wel een ruw klimaat, maar ’s winters zijn ze vaak door temperatuur-omkeering bevoorrecht. Eerst op een 600 M. hoogte tot in het dal is aaneengesloten woud. De diepe dalen ontsluiten het gebergte niet. — De Boven-Rijnsche vlakte is vrij samengesteld gebouwd: over ’t geheel is het een inzakking; deze werd echter door bergpuin herhaaldelijk ten deele gevuld; dan volgden weer nieuwe dalingen, waardoor de rivieren meer verval kregen, sneller gingen stroomen en een deel van het puin wegvoerden. Zoo neemt tegenwoordig het Rijndal de laagste plaats in.

Wel is de rivier zelf van Bazel af gereguleerd, maar zijn doode bochten en overstroomingsgebied vormen een vrij verlaten oord, met boom- en struikgewas overdekt. Ten N. van Colmar-Keizerstoel komt in deze laagte die van de Ill en nu is de watertoevloed zóó groot, dat een strook van 10—15 K.M. breedte uiterst vochtig en ten deele moerassig is. Ten W. van het Rijndal volgt een hooger terras, waar nog steeds de Vogezenstroomen hun puin storten, Dit terras, vlak als een tafel, is ten N. van Mülhausen over de 20 K.M. breed en wordt meerendeels door bosch, doch ook door dorre hei ingenomen, zoo als het Ossenveld bij Sennheim (ten N.W. van Mülh.), een puinkegel van de Thur. Nog 120—150 M. boven dit terras verheft zich met steilen rand het plateau van de Sundgau (Z.W. van Mülh.), in ’t Z. een 500 M. hoog en een rest van de vroegere tertiaire vulling der Bov.-R.vl. Heel in ’t Z. bij Pfirt beginnen de eerste golvingen van ’t Jurageb. De Sundgau is een grensgebied; veel minder dicht bevolkt dan even vruchtbare streken in de Bov.-R. vl.

In de uit(in)valspoort te wonen schijnt den menschen nog niet buitengewoon begeerlijk. — Litteratuur: C. Grad, 1’Alsace. Le pays et ses habitants, Paris 1909; O. Rubel, Die Niederschlagsverh. im Ober-E. Diss. Straatsb. ’94; E. W. Benecke u.a., Geol. Führer d. d. E. Berlin 1900.

Geschiedenis tot 1870. Elzas en Lotharingen, sedert de aanhechting aan Duitschland in 1871 steeds te zamen genoemd en als één geheel beschouwd, zijn geografisch en historisch geheel onderscheiden gebieden. Zoo heeft de Elzas het gebied tusschen de Vogezen en den Rijn, tot de samenkoppeling aan het eind van den Fransch-Duitschen oorlog, zijn eigen geschiedenis.

De oudste bewoners waren de Keltische Rauraciërs in ’t Zuiden en de Germaansche Tribocen en Nemeten in ’t Noorden. Zóó vond Caesar het land, toen hij het in 58 veroverde; sedert maakte het, behoorend tot dé provincie Germania Superior, deel uit van het Romeinsche Rijk. In het gevolg der Romeinsche beschaving kwam ook het Christendom in deze streken binnen; vredig ontwikkelden er zich de toestanden, tot in de 3e eeuw de Alemannen hun invallen begonnen van over den Rijn. Wel werden deze in 357 in den grooten slag bij Straatsburg door Julianus teruggedreven, maar in het midden der 5e eeuw waren zij meester van het land. In 496 kwamen de Franken; hun koning Clovis overwon de Alemannen; hij bezette het N.deel des lands tot het woud van Hagenau, en verbreidde opnieuw het Christendom, dat in de stormen der Volksverhuizing was vernield geworden. Tijdens de Frankische heerschappij komt dan de naam Elzas op. Tot den tijd van koning Pippijn stond het land onder hertogen. Bij het verdrag van Meersen in 870 werd de Elzas toegewezen aan Oost-frankenland (Duitschland), waarbij het sedert bleef; het werd bij het hertogdom Zwaben gevoegd.

Reeds in de 12e eeuw viel het gebied in een reeks van zelfstandige, onmiddellijk onder het Rijk staande steden en heerschappijen uiteen. Rijksvoogden en landgraven waren van de rijksmacht de vertegenwoordigers. Het landgraafschap in den Opper (= Zuid)-Elzas (Sundgau) was sedert de 13e eeuw in handen van ’t geslacht der Etichonen, dat later Habsburgers wordt genoemd; in den Beneden-Elzas (Nordgau) voerden de graven van Attingen het landgericht. In de 14e eeuw verloor echter dit landgraafschap zijn beteekenis; de rechten en bezittingen kwamen toen in hoofdzaak aan het bisdom Straatsburg. De keizerlijke steden werden begunstigd en wonnen grootere zelfstandigheid; behalve Straatsburg waren er weldra tien. Tot het bewaren harer zelfstandigheid namen de vrije steden vaak deel in de bonden, die steden onder elkander sloten; zoo waren bij den Rijnschen Bond van 1255 zeven Elzassersteden aangesloten; sedert 1354 vormden de 10 steden een afzonderlijken bond.

In het midden van de 15e eeuw had de E. te lijden van de strooptochten van Fransche troepen: de Armagnacs. In 1469 verpandde hertog Sigismund van Tyrol, om in zijn strijd tegen de Zwitsers zich hulp te verzekeren, den Opper-Elzas aan Karel den Stoute, hertog van Bourgondië (verdrag van St. Amer); dit geschiedde met medeweten van het hoofd van het Habsburgsche huis, keizer Frederik III, die toch verwachten kon, dat door een huwelijk van zijn zoon Maximiliaan met de Bourgondische erfdochter Maria deze landen weer aan zijn huis zouden terugvallen. Als gouverneur zond hertog Karel den gestrengen Peter van Hagenbach; tegen hem brak in 1474 een opstand der Elzasser rijkssteden uit. Aan Sigismund verschaften dezen het geld, noodig tot het inlossen van het Elzasser land; in Mei werd daarop Karels stedehouder ter dood gegebracht. Gelegenheid tot een strafgericht had Karel niet; toen bij Granson en Murten, en bij Nancy (1477) de Bourgondische macht ineenstortte, herwon de Opper-Elzas zijn vrijheid.

De Hervorming drong snel in den Elzas door; de nieuwe leer vond, uitgezonderd in het bisdom Straatsburg en in de Habsburgsche bezittingen, overal ingang. De Boerenopstand, die de Hervorming kort na haar optreden vergezelde, woedde ook in dezen hoek van Zuid-Duitschland; in den Elzas had de Boerenbond („der Bundschuh”) zijn uitgangspunt; met de overwinning van hertog Anton van Lotharingen bij Zaberre (Juni 1525), waar meer dan 18.000 opstandelingen werden gedood, eindigde de beweging. De strijd tegen de nieuwe leer werd vooral in de Habsburgsche bezittingen krachtig gevoerd, doch met weinig resultaat; vooral in de rijkssteden won de Hervorming aan kracht. Vooraan stond Straatsburg, waar Jakob Sturm zijn invloed gelden deed; van 1538—1541 was deze stad het tooneel der werkzaamheden van Calvijn, die, uit Genève verdreven, er de kerk der Fransche vluchtelingen organiseerde, en van hier wellicht zijn eerste werking op de Nederlanden uitoefende. Nadat in 1617 de Habsburgers hun aanspraken aan Spanje hadden afgestaan, werd in 1621, toen de graaf van Mansfeld er binnen rukte, de Elzas het tooneel van den krijg; in de laatste periode van den Dertigjarigen oorlog werd de Boven-Rijn zelfs het hoofd-operatietooneel, tot Bernard van Saksen-Weimar zich in 1638 van Breisach (rechts van den Rijn) meester maakte.

Na den dood van Weimar (18 Juli 1639), die eigen plannen dacht na te volgen, wist Richelieu zich door het tractaat van Breisach, met de generaals van Weimar gesloten, van Breisach, Rheinfeld en Freiburg meester te maken. De volgende oorlogsjaren bevestigden dit succes en bij den vrede van 1648 verkreeg Frankrijk o.a. het bezit van Breisach, en de „landvoogdij” van Opper- en Neder-Elzas, met de Sundgau. Gaandeweg wist Lodewijk XIV later den E. onder zijn gezag te brengen zonder zich te bekommeren om de verhouding van de onderdeelen van den E. tot het rijk. Bij den vrede van Nijmegen (1678) moest de keizer hierin berusten, evenals hij in 1697 in de réunionspolitiek van Lod. ten opzichte van den E. moest doen.

De Elzas werd niet bij Frankrijk ingelijfd, maar als min of meer zelfstandige Province d’Alsace aan Frankrijk toegevoegd; tolgrenzen scheidden het eigen Frankrijk. Zoo bleven de handelsbetrekkingen met Duitschland levendig; eveneens de betrekkingen op geestelijk gebied (o.a. door de hoogleeraren der Straatsburgsche Universiteit). Toch breidde de Fransche invloed zich gestadig uit; voor de meerderheid der Fransche cultuur bogen eerst de hoogere standen in de geannexeerde Duitsche streken het hoofd; daarna werd de burgerklasse gaandeweg met de Fransche beschaving doortrokken. Toen kwam de Revolutie, de groote nivelleerder, die de schijnzelfstandigheid van het oude rijksgebied ophief, en van den Elzas Fransche departementen maakte, ingericht en bestuurd op dezelfde wijze als de andere departementen. Het land schikte zich geheel in de nieuwe verhouding; aan de krijgstochten der republiek en van het eerste keizerrijk namen vele zijner zonen een krachtig aandeel; de groote generaal Kléber, die met Napoleon de expeditie naar Egypte leidde, was afkomstig uit het Vogezenland.

Zoo werd de Elzas steeds meer door Frankrijk geassimileerd; en toen de legers der Verbondenen er in 1814 in doordrongen, was de stemming der bevolking niet minder dan vijandelijk. Had Pruisen zijn wil kunnen doordrijven, dan was de Elzas weer met Duitschland vereenigd geworden; zelfs bij den tweeden vrede van Parijs, in 1816, bleef echter de Elzas Fransch; alleen werden in het Noorden Landau en omgeving (aan Beieren) afgestaan. Frankrijk zorgde er voor, door wijs bestuur van goede prefecten, die den bloei van het land bevorderden, den Elzas aan zich te verbinden; de Fransche geest drong in alle lagen door; het Duitsch liet zich terugdringen tot weinig meer dan een patois. Toen kwam in 1870 de Fransch-Duitsche oorlog, die het land tusschen Vogezen en Rijn als deel van het Rijksland Elzas-Lotharingen bij Duitschland voegde (zie voor de jaren na 1870, ELZASLOTHARINGEN, geschiedenis). Litt.: O. Lorenz, W. Scherer, Geschichte des Elsasses (Berl. 1886); J. D. Schoepflinus, Alsatia diplomatica (Mannh. 1772/76).