Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Economie

betekenis & definitie

Economie - de regelen, welke de stoffelijke welvaart beheerschen van een individu (Hd. Privatwirtschaft), van een volk (Hd. Volkswirtschaft) of van de geheele wereld (Hd. Weltwirtschaft).

In het bijzonder duidt het woord aan de wetenschap, welke de volkswelvaart of wereldwelvaart als voorwerp van onderzoek neemt en nagaat door welke invloeden deze wordt beheerscht: staathuishoudkunde (Fr. économie politique, Hd. Volks ( Welt-) wirtschaftslehre, Eng. Political economy). — Zij heeft evenals iedere wetenschap eene tweeledige taak. Hare eerste taak bestaat in het geven eener beschrijving van hetgeen op een gegeven oogenblik is en de veranderingen, welke in den loop der tijden in het bestaande plaats hebben. Hierbij wordt dus zgn. inductief te werk gegaan. De statistiek reikt hier de behulpzame hand. De tweede taak is van meer speculatieven aard. Zij bestaat in het langs deductieven weg zoeken naar meer of minder algemeene wetten, welke in de gevonden feiten tot uiting komen, en in voortbouwing op het aldus gevondene voor gevallen, welke niet,of vooralsnog niet, aan een proefondervindelijk onderzoek kunnen worden onderworpen.

De vraag, telkens geopperd, of de economie inductief of deductief moet te werk gaan, is dus verkeerd gesteld. De deductieve methode kan niet worden toegepast, alvorens door de inductieve methode zekere gegevens zijn gevonden, terwijl de deductief gevonden stellingen steeds zooveel mogelijk weder aan de feiten moeten worden getoetst. Van den anderen kant levert de inductieve methode zonder meer slechts half werk. Beide methoden vullen dus elkaar aan en geen van beide kan worden gemist. — De econ. wetenschap heeft na te gaan, waaruit de volkswelvaart bestaat en op welke wijze ze wordt verkregen, m. a. w. zij beschrijft de wijze, waarop de productie plaats heeft en de daardoor verkregen goederen worden verdeeld. En zij onderzoekt tevens welke wijzigingen de welvaart zal ondergaan, wanneer de productiemethoden worden veranderd, ook welken invloed eene wijziging in de verdeeling der welvaart op de productie zal hebben, enz. — Veel is ook gestreden omtrent de vraag, of van econ. wetten mag worden gesproken.

Het antwoord hierop is vooral afhankelijk van hetgeen men onder wet verstaat. Ware echter het econ. leven aan geenerlei regels onderworpen, zoo zou eene econ. wetenschap allen inhoud missen en zou ook ieder ingrijpen in de econ. verhoudingen beter achterwege blijven, daar dan toch omtrent de gevolgen ervan geenerlei berekening mogelijk zou zijn. — De ec. wetenschap kan als grondslag dienen voor eene econ. politiek, maar is daarmede nimmer te vereenzelvigen. De eerste zoekt naar kennis en inzicht, de laatste naar het bereiken van subjectief gewenschte doeleinden. — Econ. politiek is zoo oud als de staatkunde in het algemeen; de economische wetenschap is nog betrekkelijk jong. Wel worden reeds vroeg sporen daarvan gevonden, veelal juist als grondslag voor eenigen staatkundigen maatregel, maar als wetenschap om haar zelfs wil wordt zij eigenlijk eerst in de 17e en 18e eeuw beoefend. — Naar de opvattingen, die de meerderheid der beoefenaars in verschillende tijdperken hebben beheerscht, onderscheidt men verschillende in tijdsorde elkaar vrijwel opvolgende econ. scholen, n.l.

1) die van het mercantilisme;
2) die van het physiocratisme;
3) die van Adam Smith of van het industrieele stelsel, later veelal als die der klassieke economie aangeduid; tot haar behooren ook de zgn. Fransche School of die der econ. orthodoxie in Frankr. en de Manchesterschool in Engeland;
4) de historische school, wier aanhangers meermalen, naar gelang hunne wenschen de een of de andere richting uitgaan, als nationaal-economen of als katheder-socialisten worden betiteld;
5) de Oostenrijksche school.

Op ieder dier scholen zullen wij later terugkomen.

Slechts zij hier er op gewezen, dat, terwijl de klassieke economie tot op zekere hoogte eene Weltwirtschaftslehre bevatte, de volgelingen der historische school haar binnen den beperkten gezichtskring van eene Volkswirtschaftslehre (National-Oekonomie) hebben teruggebracht, buiten welke ook de oude Mercantilisten zich niet konden verplaatsen. — Er zij ten slotte op gewezen, dat ook buiten deze scholen wetenschappelijke econ. schrijvers worden gevonden; bijv. die welke tot de socialistische richting behooren, zooals Marx e.a.