Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dobo

betekenis & definitie

Dobo - handelsplaats aan de N.O.-punt v/h. tot de Aroe-eilanden behoorend eiland Warnar, hoofdpl. der afd. Aroe-eilanden van de residentie Amboina; D. is gedurende den Westmoesson een vereenigingspunt der handelaren van het O. des Archipels, en een stapelplaats der voortbrengselen van Nieuw-Guinea en omliggende eilanden, welke door Chineezen, Boegineezen en Makassaren naar Makassar, enz. worden uitgevoerd en vandaar naar Azië en Europa gaan; van de Aroe-eil. komen vooral tripang, schildpad, paarlemoer, paarlen, paradijsvogels en eetbare vogelnestjes. In Nov. komen de schippers met den W.-moesson van Makassar en blijven tot April, om met O.-wind terug te keeren. Op de kleine zandige landtong staan 4 rijen huizen, waarin Chineezen, Arabieren, Boegineezen en Makassaren dan hun zaken openen; het overige deel van het jaar was de plaats stil, en waren de meeste toko’s gesloten.

Sedert het recht van visschen naar parelschelpen door het Gouv. verpacht werd, werden de visscherij-terreinen aan de O.-zijde der Aroe-eil. met een groot aantal schepen geëxploiteerd, en daardoor werden duizenden avonturiers — Japanners, Inlanders uit alle deelen van den Archipel, bewoners van Manilla en zelfs Europeanen — naar D. gelokt, in de hoop spoedig rijk te worden. Velen keerden teleurgesteld terug, doch de meesten vonden werk bij den pachter of zetten een winkel of kosthuis op, zoodat een groote bevolkingstoename hiervan het gevolg geweest is. (Vgl. Dobo-ervaringen in Kolon. Tijdschr. 1916.)