Diderot - (Denis), Fr. wijsgeer, kunst-criticus, roman- en tooneelschrijver, 1713—1784. Opgevoed op een Jezuïetencollege, koos hij, afkeerig geworden van den geestelijken stand, de juristenloopbaan, studeerde verder wiskunde, fysika en filosofie, en begon in 1750 met d’Alembert de groote Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des sciences, des Arts et des Métiers (zie ENCYCLOPEDISTEN), het hoofdwerk der „Verlichting” in Europa, dat een menigte nuttige kennis verbreidde en voorzichtig en fijnberekenend alle autoriteiten, vooral de kerkelijke, ondermijnde. Maar de opbrengst van dit, telkens verboden en op allerlei wijzen belemmerde werk, was zóó gering, dat D. tot armoede verviel en zijn bibliotheek moest verkoopen. Zijn vurige bewonderaarster Katharina II van Rusland kocht ze voor 15.000 fr., maar liet ze hem levenslang ten gebruike, hem bovendien als beheerder nog een jaarlijksch salaris van 1000 fr. toekennend.
Op haar uitnoodiging naar St. Petersburg vertrokken, bracht hij daar, tegen het klimaat niet bestand, slechts één winter door. Nog 10 jaren daarna leefde hij, onvermoeid arbeidend, te Parijs, waar hij in 1784 stierf en later een standbeeld kreeg. Als denker geenszins diep en oorspronkelijk, had D. toch de gave om helder en op aantrekkelijke wijze moeilijke wijsgeerige problemen te behandelen (vooral in brief- en dialoogvorm). Hij maakte als wijsgeer verschillende fazen door. Uitgaande van het theïsme (Principes de la Phil. 1745, reproductie van Shaftesbury), werd hij, door Bayle, weldra een skeptisch deïst (Promenade d'un Sceptique, 1747, na het verschijnen in beslag genomen, later, na D.’s dood, weer uitgegeven; Pensées Philosophiques, 1748, tegen het Christendom gericht, op bevel van het Parlement verbrand). In dezen tijd vallen ook de Brieven over de blinden en over de doofstommen, tengevolge waarvan hij een jaar te Vincennes gevangen zat. Daarna ging hij over tot een naturalistisch pantheïsme (Pensees sur l'interprétation de la Nature, 1754) en door den invloed van Holbach tot het materialisme: het zeer mooi geschreven Entretien entre d'Alembert et Diderot ou réve d’ Alembert (1769, eerst 1831 uitgegeven).
Had D. in zijn skeptische periode nog uitgeroepen: „O God, ik weet niet of gij bestaat, maar ik wil in gezindheid en daden zoo zijn, als of gij mij zaagt denken en handelen”, in zijn laatsten tijd verklaart hij: „Er is maar één groot individu; het heelal. Het bewustzijn is een algemeene essentieele eigenschap der materie; la pierre sent. Het gepraat over de ondeelbaarheid der ziel is metafysisch-theolog. onzin. De hersenen, ja de geheele wereld is een zich zelf bespelend klavier; „Berouw is de dwaasheid van een wezen, dat noodwendige handelingen als schuld beschouwt”. Toch blijft hij een met de deugd dwepend idealist, en bestrijdt hevig de brutale theorieën van Lamettrie en Helvetius.
Den historischen samenhang verstaat D. niet. De verderfelijke politieke en sociale toestanden houdt hij voor het werk van heerschzuchtige schurken. De kunst (Essai de peinture 1765, vertaald met aanm. van Goethe) heeft tot taak de werkelijkheid weer te geven; het schoone wordt aan de natuurvormen onderworpen. — D.’s complete werken zijn meermalen en steeds vollediger uitgegeven; door Naigeon (15 dln., 1789), verder in 1821 (22 dln., met de correspondentie en de door de censuur onder Napoleon geschrapte stukken, en de Mémoires), en eindelijk door Assezat en Tourneux, 1877, in 20 dln. — Vgl. over hem de uitnemende monografie van K. Rozenkranz, D.’s Leben u. Werke, 2 dln., Leipzig 1866; Morley, D. and the Encyclopedists, 2 dln. London 1878; Collignon, D. sa vie, ses oeuvres, sa correspondance, Paris 1895.