Danse macabre (Fr.), doodendans, allegorische voorstelling van den Dood, die allerlei personen, pausen, koningen, edelen, edelvrouwen, enz. ten dans leidt. In het Oud-Fr. luidde de uitdrukking „danse Macabré”. Dit laatste is, volgens het Dict. général, een eigennaam, een variant van „Machabée”, misschien de schilder, die het eerst deze allegorische figuur in beeld bracht. G. Körting (Lat.-Rom.
Wörterbuch) geeft als vermoedelijken oorsprong „(chorea) Machabaeorum” op, met een verwijzing naar Diez’ Etym. Wörterbuch. Ook H. Stappers (Dict. synoptique d’étym. française) vermoedt, dat men hier te doen heeft met een toespeling op de Macabaeërs, hetzij dat men dezen een rol toebedeeld had bij de middeleeuwsche mysteriën, hetzij deze spelen plaats vonden op hun gedenkdag. Uit hetgeen Kraus (Geschichte der christl. Kunst II, 1, p. 448) over de doodendansen, volgens dezen schrijver ontstaan in den tijd van de groote pestepidemieën in de XlVe eeuw, mededeelt, blijkt duidelijk, dat de zeven Macabaeërs met hun moeder een belangrijke rol speelden in het mysteriespel en de beeldende kunst van de middeleeuwen. Hun martyrium werd o.a. voorgesteld in de XlIIe eeuw aan het Zuid-portaal van de Kathedraal van Chartres. Volgens anderen zou de naam Macabre zijn oorsprong verschuldigd zijn aan een Engelschman, Macaber, die in 1424 naar Parijs kwam en daar een toren op een kerkhof bewoonde. Hij had een zonderling, geraamteachtig uiterlijk.
In hetzelfde jaar nog stelde hij een pantomine (de Doodendans) samen, die maandenlang opgevoerd en ten slotte naar hem genoemd werd. Die groote bijval was blijkbaar niet naar den zin van de kerkelijke overheid. In 1425 werd dan ook een eind gemaakt aan deze voorstellingen, ofschoon in 1429 nog eens een herhaling plaats vond. Waarschijnlijk herhaalde Macaber slechts een vroeger in de kerken opgevoerd, maar ten slotte daaruit verwijderd mysterium. Zeer bekende voorstellingen van den Doodendans bevinden zich te Pisa (Campo santo), te Chaise-Dieux (65 groepen) en te Basel (H. Holbein de J.). — Zie: Otte, Kunstarchaeologie I; Massman, Literatur der Totentänze; Kupka, zur Genesis der Totentänze, 1907; Langlois, Essai sur les danses des Morts, Rouen, 1852. — Welke ook de oorsprong van de uitdrukking d. m. moge zijn, het is een feit, dat in Fr. het volk verband gelegd heeft tusschen macabre en den naam der Maccabaeërs: un macchabée is een doode, een lijk, waarvan de studenten in de medicijnen macchabe maken. Eindelijk zij nog opgemerkt, dat macabre, ook in verbinding met andere woorden dan danse, gebruikt wordt in de beteekenis van: ijselijk, griezelig, de gedachte aan dood, galg en dergelijke opwekkend.