Cujacius - eigenlijk Jacques Cujas of Cujaus, Fransch rechtsgeleerde, geb. 1522 te Toulouse, overl. 1590 te Bourges. Hij was de zoon van een lakenmaker te Toulouse, waar hij in de rechten studeerde. In 1547 werd hij professor in de rechtswetenschap te Toulouse, in 1554 te Cahors, in 1555 te Bourges, in 1557 te Valencia, in 1559, op aandrang van Margaretha, hertogin van Berry, dochter van Frans I, wederom te Bourges, waar hij zes jaar bleef en grooten roem verwierf. In 1566 werd hij door Margaretha, die inmiddels hertogin van Savoye was geworden, naar Turijn geroepen, in 1567 keerde hij naar Valencia terug, in 1573 werd hij door Karel IX tot eere-raadsheer van het parlement van Grenoble, in 1574 door Hendrik III tot werkelijk raadsheer benoemd, in 1575 begaf hij zich weer naar Bourges, waar hij tot zijn dood bleef.
Hij is beroemd als onderzoeker der bronnen van het Romeinsche recht; hij bezat ± 500 handschriften van Romeinsche wetboeken. Hij wordt de grondlegger van. de moderne rechtsstudie genoemd. In 1577 verscheen een door hemzelf verzorgde uitgave van zijn verzamelde geschriften, welke echter niet volledig is. Van de latere uitgaven zijner werken zijn de voornaamste: van Scot (4 dln., Lyon 1606 en 1614), van Fabrot (10 dln., Parijs 1658), 1e editie van Napels (11 dln., 1722), 2e editie van Napels (11 dln., 1755), editie van Venetië-Modena (11 dln., 1758-1782).